Kwaliteit onderwijs
Al geruime tijd vullen discussies over de kwaliteit van het onderwijs de krantenkolommen. In Basisschoolmanagement (september 2007) mengt Wim van de Grift zich met een uitvoerig artikel ook in het debat over de kwaliteit van het basisonderwijs. Hij toont op grond van verschillende onderzoeken aan dat de kern van ons basisonderwijs op dit moment beslist goed is te noemen. Op basis van de inspectierapporten 2003 en 2006 is te constateren dat op veel scholen veel aspecten van de kwaliteit van het onderwijs voldoende zijn. De kwaliteit van het leerstofaanbod, de leertijd, het klimaat, de kwaliteit van de uitleg, het gebruik van toetsen, de betrokkenheid van de leerlingen, de veiligheid, het is allemaal op meer dan 90 procent van de scholen voldoende.
Toch zijn er aanwijzingen dat met name de lees- en de rekenprestaties van de zwakste leerlingen achterblijven bij de verwachtingen. Aan het eind van het basisonderwijs komen de prestaties bij technisch lezen en bij rekenen van te veel leerlingen niet verder dan het niveau van groep 6. Dat is dus negatief nieuws.De auteur noemt drie verschijnselen om deze schijnbare tegenspraak tussen positief en negatief nieuws te verklaren. In de eerste plaats constateert hij dat de huidige methode voor opbrengstbepaling onvoldoende garanties biedt dat er op scholen met voldoende toegevoegde waarde geen leerlingen zijn die een jaar leerstofachterstand hebben. Bij de beoordeling van de opbrengsten van een school werkt men met gemiddelde scores aan het eind van het basisonderwijs. Dit doet onvoldoende recht aan de verschillen die er bestaan tussen de leerlingen op het moment dat zij instromen in het basisonderwijs.
Vervolgens constateert Van de Grift dat er onder invloed van het denken over kenniseconomie hogere verwachtingen worden gesteld aan het feit dat alle leerlingen zekere minimumdoelen bereiken. Als voorbeeld geldt de Europese doelstelling, die stelt dat in 2010 het percentage 15-jarigen met lage leesvaardigheden in de Europese Unie met ten minste 20 procent moet zijn gedaald ten opzichte van 2000. Bij lage leesvaardigheden gaat het om niveau 1 in de vaardighedenschaal van het PISA-onderzoek. De Nederlandse doelstelling is dat in 2010 nog hoogstens (is0(
9 procent van de 15-jarige leerlingen over lage leesvaardigheden beschikt. Dit was in 2003 11,5 procent. Het is duidelijk dat er op dit punt met argusogen naar het basisonderwijs wordt gekeken.(is2m(
Ten slotte constateert de schrijver dat de achilleshiel van het basisonderwijs al jarenlang de zorg voor de zwakke leerling is. Uit onderzoek blijkt dat veel onderwijsgevenden problemen hebben met het afstemmen van het onderwijs op verschillen tussen de leerlingen en met de zorg voor zwakke en achterblijvende leerlingen.
Over de kwaliteit van het onderwijs kan niet eenduidig gesproken worden, zo leert ons het genoemde artikel. Het is daarom goed om ferme taal over de achteruitgang van de onderwijskwaliteit te nuanceren. Het artikel in Basisschoolmanagement is daar een goed voorbeeld van.
(is0(
De pedagoog Bas Levering analyseert de huidige crisis in het onderwijs door terug te gaan in de tijd en drie fases in de zogenaamde ontdekking van het kind te onderscheiden. Hij doet dit in Pedagogiek in praktijk (oktober 2007) onder de titel ”Geef Rousseau maar de schuld”. Allereerst vraagt hij aandacht voor Rousseau als pedagoog van de verlichting. Deze heeft het kind ontdekt. Het standaardbeeld van het kind als volwassene in zakformaat begint door zijn werk af te brokkelen. Hij vraagt aandacht voor de eigen positie van het kind.(is2m(
De tweede ontdekking van het kind vindt hij bij de pedagoog M. J. Langeveld, die in de vorige eeuw baanbrekend werk verrichtte en de notie kindwaardigheid introduceerde. Het kind-zijn is niet slechts het doorgangshuis richting volwassenheid, maar is een zelfstandige modus van het mens-zijn. In de jaren zestig van de vorige eeuw wordt de jeugd voor het eerst een zelfstandige economische groep die ook voor industrie en bedrijfsleven interessant is.
Inmiddels woedt er een onderwijsdebat dat getekend wordt door tegenstellingen waarin de gevolgen van de drie ontdekkingen van het kind en de reacties daarop duidelijk zichtbaar zijn.
De ene partij legt de verantwoordelijkheid voor het onderwijs volledig bij de kinderen en de jongeren, in die zin dat leerlingen hun eigen leerproces moeten regisseren. Dat ziet zij als de oplossing van het motivatieprobleem, dat zij als hét probleem van het onderwijs beschouwt. De andere partij in het actuele onderwijsdebat wil het motivatieprobleem oplossen door terug te grijpen op oude middelen en oude verhoudingen van vóór de ingrijpende veranderingen in het onderwijssysteem.
Levering pleit ervoor om te weigeren ons hele onderwijsgebouw op te hangen aan één enkele ideologie. Zo’n eenzijdige houding doet alsof er maar één geschikte aanpak zou zijn om alle onderwijsproblemen van onze tijd op te lossen. Er is inmiddels veel ervaring met een grote variëteit aan onderwijsvormen die alle geschikt zijn voor onderwijsdoelstellingen van een bepaalde soort.
Daarom: laat Rousseau niet eenzijdig de schuld krijgen van ontbrekende kwaliteit van onderwijs.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.