Opinie

Etiquette

Sociologie (jaargang 3 nummer 3) bevat een bijdrage van Cas Wouters, verbonden aan de Universiteit Utrecht en de UvA, over vriendschap en gelijkheid in Engeland en Duitsland. De sociale regels daarvoor zijn in beide landen heel verschillend, zo concludeert hij op basis van een uitgebreid onderzoek van etiquetteboeken uit beide landen.

Dr. C.S.L. Janse
21 November 2007 08:11Gewijzigd op 14 November 2020 05:18

In Engeland bestaat niet zo veel verschil tussen de formele en de informele leefsfeer. Als men in een bepaalde sociale laag geïntroduceerd en geaccepteerd is, is daarmee de zaak beslist. Ook in formele situaties zijn de verschillen dan weggevallen. Ten opzichte van mensen uit andere sociale lagen wordt duidelijk afstand bewaard. De Engelse samenleving is immers sterk gesegregeerd naar sociale klasse.In Duitsland is het verschil tussen de publieke en de private leefsfeer veel groter. Vanouds is men gewend mensen aan te spreken met hun adellijke titel, academische graad of beroepsrang: Herr Doktor. In Duitse etiquetteboeken komt altijd de waarschuwing voor aan hogergeplaatsten om op een personeelsuitje niet te joviaal te worden. Daar krijg je immers de andere dag spijt van. Pas wanneer mensen vriendschap sluiten (waarvoor bepaalde rituelen bestaan) en elkaar met du aanspreken, zijn de barrières geslecht. Maar die vriendschapsrelatie beperkt zich wel tot het privédomein.

Socialisme & Democratie (jaargang 64 nummer 10) is gewijd aan het thema ”Cultuur, migratie en religie”. Paul de Beer, hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de UvA, vindt dat de vrijheid van godsdienst uit de grondwet kan verdwijnen. De overheid zou zich volgens hem helemaal niet meer met het geloof moeten bemoeien.

Daarmee wijst hij zowel de verlichtingsfundamentalisten af, die elke uiting van godsdienst uit het publieke domein willen weren, als het standpunt van hen die bepleiten dat de overheid de godsdienst faciliteert, vanwege de belangrijke rol die deze heeft. Beide benaderingen dwingen de overheid om zich een oordeel te vormen over het geloof.

Maar wat valt dan onder geloof? Er is geen geldige reden om scientology, winti en holisme anders te behandelen dan christendom of islam. En hoe moet de overheid uitmaken of het dragen van een hoofddoek voor islamitische vrouwen een religieuze plicht is of niet? De bronnen van het geloof lenen zich niet voor een objectieve toetsing. Het geloof dient dan ook geen enkele rol te spelen in het overheidsbeleid en de wetgeving.

Nu geldt het vaak als een verontschuldigingsgrond als iemand stelt dat hij iets vanwege zijn geloof doet of nalaat. De Beer verwijst in dit verband naar de vrijspraak voor de Rotterdamse imam El Moumni, die zich uiterst negatief had uitgelaten over homoseksualiteit.

De vrijheid van meningsuiting en die van vereniging en vergadering bieden voldoende bescherming voor de burger. Het is verkeerd wanneer mensen op grond van hun godsdienst (of levensovertuiging) speciale rechten krijgen, die anderen niet hebben.

Dit radicaal laïcistische standpunt van De Beer houdt er echter geen rekening mee dat een godsdienstige overtuiging bij mensen in veel gevallen heel diep zit. Grove inbreuken daarop raken hen tot in de grond van hun bestaan. Op z’n minst doet de overheid er verstandig aan daar rekening mee te houden.

Christen Democratische Verkenningen (herfst 2007) is gewijd aan marktwerking. De Utrechtse hoogleraar Janneke Plantenga vraagt in een artikel aandacht voor de grenzen van de marktwerking in de kinderopvang. Door de Wet kinderopvang is per 1 januari 2005 een systeem van vraagfinanciering geïntroduceerd. Instellingen voor kinderopvang zouden als gevolg daarvan meer aan de heilzame tucht van de markt zijn onderworpen.

In de praktijk valt dit echter tegen. Ouders hebben vaak weinig keuzemogelijkheden. Veel instellingen voor kinderopvang in een bepaalde regio behoren tot dezelfde keten en die concentratietendens zet zich nog voort. Verder geldt dat de consument de kwaliteit van de voorzieningen maar moeilijk kan beoordelen. Vaak gaat men af op de sfeer die er heerst. De meeste ouders zijn heel tevreden over de kwaliteit van de kinderopvang. Maar vooral vinden zij het van belang dat de reistijden kort zijn.

Kinderopvang is bovendien een dienst die zich kenmerkt door een persoonlijke relatie. Daardoor zal men niet zo makkelijk van de ene instelling naar de andere overstappen. De relatie draagt bovendien een tijdelijk karakter. Kinderen verblijven er maximaal vier jaar. Al gauw vindt men het niet meer de moeite waard om naar een andere instelling over te stappen.

Dat alles betekent dat de introductie van vraagsturing nauwelijks geleid heeft tot marktwerking. Daarvoor is een actievere rol van de consumenten nodig. Volgens de economische theorie kan de marktwerking verbeterd worden door de overstapkosten te verlagen. Het probleem bij de kinderopvang is echter dat die overstapkosten vooral van emotionele aard zijn. Het karakter van het product verzet zich tegen al te veel wisselingen.

Waarschijnlijk is dat vaker het geval wanneer er sprake is van personele diensten. Een gebrekkige marktwerking betekent wel dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij de ondernemers in de kinderopvang, aldus prof. Plantenga.

Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer