Kroniek van tuitje in de aardkorst
Titel: ”Een tuitje in de aardkorst. Kroniek van de oude muziek 1976-2006”
Auteur: Jolande van der Klis
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2007
ISBN 978 90 435 1322 7
Pagina’s: 576
Prijs: € 29,90.
De zogeheten oudemuziekbeweging had lange tijd het karakter van een protestbeweging. Inmiddels is dat rebelse imago verdwenen. Over de laatste dertig jaar van de beweging schreef musicologe Jolande van der Klis een prettig leesbare kroniek. De opkomst en bloei van de oudemuziekbeweging zijn karakteristiek voor de 20e-eeuwse muziekcultuur in West-Europa. Meer dan in voorgaande eeuwen ontstond belangstelling voor muziek uit middeleeuwen, renaissance en barok. Daarbij ontstond de overtuiging dat deze muziek op oorspronkelijke instrumenten én conform de bedoelingen van de componist uitgevoerd diende te worden. Daarmee werd stelling genomen tegen de bestaande praktijk om oude muziek op moderne instrumenten en volgens moderne principes uit te voeren; waarbij muziek van Bach dus op dezelfde wijze werd gespeeld als muziek van Beethoven en Brahms.
Gezien deze idealen zal het duidelijk zijn dat de oudemuziekbeweging lange tijd het karakter van een protestbeweging had. Dat bleek heel markant in 1969-1970, toen de beweging gelieerd raakte aan de Notenkrakersactie, een actie van een groep malcontente componisten, musici en musicologen die radicale veranderingen in het Nederlandse muziekleven beoogden wat betreft organisatiestructuur en programmering.
Het rebelse van de oudemuziekbeweging is inmiddels verdwenen. Dat geldt ook voor de aangename sensatie die je in de jaren zeventig nog kon hebben, toen veel oude muziek weer voor het eerst werd uitgevoerd of toen oude muziek voor het eerst zónder de doffe stoflaag van vier eeuwen tot klinken werd gebracht. De schok van het nieuwe is weg. Trouwens, zelfs de term ”oude muziek” is inmiddels van betekenis veranderd. Hij verwijst niet meer naar muziek die vóór 1750 gecomponeerd werd, maar duidt op de benadering om muziek uit het (verre of nabije) verleden te spelen zoals zij waarschijnlijk of mogelijk oorspronkelijk geklonken heeft. En dat kan ook muziek uit de negentiende en zelfs twintigste eeuw betreffen.
Grenzen opgerekt
Dat de grenzen van het tijdvak waarop de woorden ”oude muziek” betrekking hadden in de afgelopen decennia steeds verder opgerekt werden, is te lezen in het boek ”Een tuitje in de aardkost. Kroniek van de oude muziek 1976-2006” van de Utrechtse musicologe Jolande van der Klis. Zij publiceerde in 1991 een boek waarin de pioniersperiode van de oudemuziekbeweging (1900 tot 1975) beschreven werd. Het 25-jarig bestaan van het wereldberoemde Holland Festival Oude Muziek, dat jaarlijks in augustus in Utrecht plaatsvindt, was aanleiding om een vervolg te publiceren op het boek uit 1991.
Het festival werd in 1982 geïnitieerd door studenten van het Instituut voor Muziekwetenschap van de Universiteit Utrecht, waarbij vooral de namen van Frans de Ruiter (organisatie) en Jan Nuchelmans (programmering) genoemd moeten worden. De titel van het boek is ontleend aan een uitspraak van De Ruiter, die in 1994 de oudemuziekbeweging vergeleek met een tuitje in de aardkorst waar je je oor op legt om zo terug te reizen naar vroeger eeuwen.
Het festival nam rond 1986 vaste vormen aan. De Organisatie Oude Muziek ontving vanaf die tijd structurele subsidie en er werden initiatieven ontplooid om de oudemuziekliefhebbers het hele jaar door aan zich te binden. Dat laatste gebeurde niet alleen door de komst van het Tijdschrift voor Oude Muziek, maar ook door het Netwerk voor Oude Muziek, waarbij het hele jaar door op diverse plaatsen in Nederland concerten georganiseerd worden.
Orgelcultuur
De oudemuziekbeweging in Nederland wordt beschreven aan de hand van dit roemruchte festival. Het aardige daarbij is dat Van der Klis de hoofdrolspelers, die ze geïnterviewd heeft, voortdurend aan het woord laat. Uiteraard besteedt zij ook regelmatig aandacht aan de bredere muziekculturele context en komen eveneens ontwikkelingen ten aanzien van de oude muziek ter sprake die zich elders afspelen, bijvoorbeeld aan de conservatoria en in de media.
De terechte concentratie op het Utrechtse festival brengt overigens wel met zich mee dat sommige relevante ontwikkelingen in de Nederlandse oudemuziekbeweging niet of nauwelijks aan de orde komen in het dikke boek. Zo mis ik aandacht voor de Nederlandse orgelcultuur, die internationaal vermaard is en waar in de afgelopen decennia vermeldenswaardige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot het instrument (historiserende orgelbouw) en de uitvoeringspraktijk. In het boek komt het orgel op een paar plaatsen slechts zeer zijdelings ter sprake.
Dit neemt niet weg dat Jolande van der Klis een prettig leesbare kroniek geschreven heeft over het verwezenlijken van fraaie idealen om muziek uit (ver) vervlogen tijden te laten herleven en over successen en mislukkingen ten aanzien van programmeringen. Het boek brengt ook het verhaal van festivalorganisatoren en managers van oudemuziekorkesten die voortdurend in de ambtelijke en ministeriële rotsbodem moeten graven om geldstromen aan te boren. Want ook dat soort tuitjes zijn broodnodig om muziek uit vroeger eeuwen te kunnen laten horen.