Nagalm
Plaats:
Concertgebouw Amsterdam
Tijdstip:
vrijdag 16 november, 20.15 uurUitvoerenden:
Anne-Sophie Mutter, viool; Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. André Previn
Programma:
Glinka, Tsjaikovski en Rachmaninov
Twee toptalenten beheersten vorige week drie avonden achter elkaar het podium van het Amsterdamse Concertgebouw. Op woensdag-, donderdag- en vrijdagavond speelden de Duitse violiste Anne-Sophie Mutter en het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) onder leiding van André Previn -als Duitse Jood geboren, maar opgegroeid in de VS- een Russisch programma. Saillant detail: Mutter (44) en Previn (77) waren enkele jaren getrouwd, maar scheidden in 2006. Hun gezamenlijke optreden in Amsterdam, vrijdagavond, bewees dat ze het muzikaal gezien in ieder geval nog uitstekend met elkaar kunnen vinden. „André en ik bewonderen elkaar als musicus al meer dan twintig jaar. Dat schept een diepe band, die niet verbroken kan worden”, zegt Mutter er zelf over in Preludium, het programmablad van het Concertgebouw.
Alle verwachtingen die een muziekliefhebber bij zo’n concert kan hebben, gingen vrijdagavond in vervulling. Mutter schitterde in Tsjaikovski’s hondsmoeilijke vioolconcert in D groot, een compositie van ruim een halfuur. De violiste speelde alles uit het hoofd en leek volkomen één met haar instrument. Dubbelgrepen, chromatische notenreeksen in duizelingwekkende snelheid en tonen die qua hoogte de grenzen van het menselijk gehoor tarten vloeiden ’s werelds meest geprezen concertzaal in met een gemak dat alleen voor de allergrootste muziektalenten is weggelegd. Het talrijke publiek luisterde ademloos.
Ook voor Previn, die zichtbare moeite had het podium op te komen en zittend dirigeerde, was het een zware avond. Het programma begon weliswaar met de onbevangen Ouverture ”Roeslan en Ljoedmila” van Michail Glinka -een prettige binnenkomer-, maar daarna vroeg Tsjaikovski ook het uiterste van orkest en dirigent. En toen de soliste haar vioolkoffer kon pakken, wachtte Previn na de pauze nog de Tweede Symfonie in e-klein van Rachmaninov, bijna een uur muziek van topklasse.
De bejaarde maestro kreeg alle kansen om het onderste uit de kan te halen bij het Koninklijk Concertgebouworkest. Dat lukte hem. Hoogtepunt was niet een van de vele klankexplosies, maar het slotakkoord van het voorlaatste deel van de symfonie: een decrescendo dat bijna onnatuurlijk egaal verliep tot driemaal piano. Alsof iemand heel beheerst de volumeknop dichtdraaide. Alleen al daarmee bewees het KCO dat het terecht tot de wereldtop van orkesten behoort.