Rechte droefheid
„Gedraagt u als ellendigen, en treurt en weent.”
Jakobus 4:9
Als men over zijn ellendige staat met een hartelijke droefheid is aangedaan, is die droefheid en ontroering van het gemoed ontstaan uit een levend besef van zijn zonden en de rampzalige gevolgen ervan. Wij bedoelen niet de droefheid die Achab had, ook niet die van Cham, die met wanhoop vergezeld gaat. Het is ook niet die droefheid naar de wereld die de dood werkt. Het is een gewillige droefheid, die niet zozeer ontstaan is door wat van buiten komt, maar het is een rechte erkentenis van zijn zonden, zoals David zei: Ik ken mijn overtredingen, dat ik tegen U alleen heb gezondigd.
Het is een droefheid die zich niet zo zeer uitwendig vertoont aan de mensen als wel inwendig aan God. Dat is een bewijs van een oprechte droefheid, als men tranen stort in het verborgene, in zijn binnenkamer. De verloren zoon was alleen toen hij tot inzicht en belijdenis van zijn zonden kwam. Het is een droefheid over alle zonden zonder onderscheid zodat hij tot het bidden komt: „Delg uit al mijn overtredingen.” Het is een droefheid die met hoop op genade vergezeld gaat. Die droefheid drijft niet van God af, maar naar God toe. Zij is niet als die van Kaïn of Judas, die hen tot wanhoop bracht. Neen, de rechte droefheid heeft hoop op vergeving, zoals de verloren zoon zei: „Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan.”
Cornelis van Vollenhoven