Dan maar een gaatje boren
In de kerken gaat wel eens wat mis. Niet direct op het vlak van bestuurlijke en organisatorische zaken in de bredere kerkelijke verbanden -hoewel het ook daar wel eens aan gevoel voor verhoudingen ontbreekt- maar vooral binnen de plaatselijke kerken. En dan niet te denken aan mismanagement waardoor financiële schade wordt geleden, ofschoon ook dát natuurlijk niet ondenkbaar is, maar aan keuzes, beslissingen en ondernemingen waarbij mensen, individuen en soms hele groepen van de kerkelijke gemeente emotioneel en misschien ook wel eens materieel sterk zijn betrokken.
Daaraan ligt lang niet altijd kwade trouw ten grondslag. Hoewel, uitgesloten hoeft die natuurlijk ook niet te zijn. Mensen blijven mensen, met lek en gebrek, ook als zij kerkelijke verantwoordelijkheid dragen. Maar ook in goede trouw genomen besluiten en gemaakte keuzes hoeven nog niet altijd weloverwogen en door elk kerkenraadslid goed doordacht te zijn. In de collectiviteit van het kerkenraadswerk draagt men als ambtsdrager persoonlijk verantwoordelijkheid en dat wordt niet altijd beseft. Het gevolg is dat de richting die een zaak kiest, vaak bepaald wordt door enkele toonaangevende kerkenraadsleden en hun voorkeuren, waarin de anderen -soms met twijfel- dan maar meegaan.Bestuurlijke slordigheden kunnen in de menselijke verhoudingen soms grote en vervelende gevolgen hebben. In alle kerken lopen mensen rond, verwond, geschampt en geschaafd door bestuurlijk beleid. Eén voorbeeld.
Orgeltalent
In veel kerkelijke gemeenten bestaat een overcapaciteit aan orgeltalent. Hier en daar is er nogal gedrang bij de orgelbank. Kerkenraden kunnen het er maar moeilijk mee hebben. Wie komt het meest in aanmerking voor een aanstelling? Moeten in de beoordeling muziektechnische kwaliteiten, door studie verkregen, vooropstaan? Of dient ook de geoefende amateur in aanmerking te komen? Hoe beoordeelt men de mate van kundigheid om de gemeente te begeleiden bij iemand die van zichzelf meent alles „in huis” te hebben, maar van wie de meer professionele gegadigde zegt dat het een „knoeier” is? Aan wiens spel geeft de gemeente de voorkeur?
Een kerkenraad moest uit meerdere kandidaten kiezen. Overwogen werd allen in de gemeente die hun vingervlugheid wilden bewijzen, te laten meerouleren, maar daarvan kwam men terug omdat er op die wijze weinig vaste structuur in de gemeentezang zou komen. Men koos een eerste (de beste) en een hulporganist. Men verzuimde met twee andere broeders die afvielen door te spreken waarom zij niet tot de gekozenen behoorden.
De keuze zal best juist zijn geweest, maar de afwerking naar de kant van hen die „buiten de prijzen” vielen, verdiende bepaald geen schoonheidsprijs.
Dwarsliggers
Ook in de kerk groeit het binnen de onderlinge verhoudingen soms snel scheef. Soms heeft dat te maken met de omstandigheid dat mensen habituele dwarsliggers zijn, ontoegankelijk voor redelijke argumenten, overtuigd van eigen gelijk ook al hebben ze ongelijk, die altijd de hakken in het zand zetten, linksaf willen als anderen rechts aangeven en bij wie deloyaliteit een structurele eigenschap is.
Maar er gaat in het bestuurlijke en misschien ook wel in het pastorale werk niet zelden iets mis omdat in de omgang met en de behandeling van mensen aan wie moeilijke dingen moeten worden verteld, niet altijd met dát helder inzicht en die fijngevoeligheid te werk wordt gegaan, waarvan de apostel in Filippensen 1:9 spreekt. En zo sluipen er door heel wat kerkelijke wijngaarden grote en kleine vossen, die met een grotere behoedzaamheid en meer bedachtzaamheid tijdig afgeschoten hadden kunnen zijn.
Doortastende ouderling
Het is geen geheim dat wijlen professor G. Wisse niet tegen slecht bezette kerkdiensten kon. Gedurende zijn ambtsperiode in Middelburg was koster-zijn onder zijn ’regime’ een slopende bezigheid. Wisse was in feite de hoofdkoster en de officieel als zodanig aangestelde slechts hulpkoster. Voor de aanvang van de diensten gaf Wisse van tussen de ’coulissen’ de hulpkoster steevast instructies voor wat betreft de bezetting van de plaatsen en de bloksgewijze opvulling van de kerkruimte.
Eén van de deuren die toen nog aan weerszijden van de preekstoel te vinden waren, werd daartoe elke zondag op een ruime kier gezet, waardoor een redelijk overzicht over de kerkruimte werd verkregen. Vanuit die positie kreeg de soms ontredderd heen en weer rennende koster Boogert zijn instructies.
Toen ouderling Jan Janse niet langer zijn onbehagen over de door de kier van de deur spiedende dienaar des Woords kon onderdrukken en er met een verwijzing naar Mattheüs 18:20 in behoedzame termen zijn ongenoegen over uitsprak, liet Wisse zich daaraan onmiddellijk iets gelegen liggen.
De deur bleef na deze ambtelijke vermaning dicht, maar ouderling Wouters, timmerman van professie, kreeg van de weleerwaarde voorganger opdracht naast de linkerdeur een klein gat in de wand te boren, waardoor Wisse in gebukte houding en met één oog dichtgeknepen de kerkruimte toch redelijk binnen zijn waarneming had. Instructies aan de koster geven was dan weliswaar niet meer mogelijk, de toeloop registreren wel.
Die mogelijkheid werd door zijn catechisanten echter onklaar gemaakt door het gat in de wand met stopverf te vullen. Wisse zag er toen geen gat meer in en liet het zitten.