Rente
De hypotheekcrisis in de financiële wereld is nog niet voorbij. Dat blijkt deze week wel uit de verwikkelingen bij de Amerikaanse Citigroup. Wie vorige week nog de Reformatie herdacht, kan vandaag de behoefte voelen om te vragen wat de zestiende-eeuwse reformatoren over de hypotheekcrisis zouden hebben gedacht.
Dat is een vraag waar niet alle historici blij mee zijn. De zestiende eeuw verschilt immers zeer van de eenentwintigste. Maar juist dat verschil maakt het zo aardig om er iets over te zeggen. Dat doet Michel Johner in het artikel ”De vrijheid en het geld: calvinisme en economie” in La Revue Réformée (jaargang 58, oktober 2007). Johner doceert ethiek aan de gereformeerde theologiefaculteit van Aix-en-Provence.Luther noch Calvijn was voorstander van een professioneel bankwezen (zonder welke de huidige hypotheekcrisis ondenkbaar is). Zij zagen het bankwezen als te nauw verbonden met de hebzucht. Calvijn leerde overigens dat in allerlei beroepen een christelijke roeping ligt, maar in het bankwezen kon hij die niet ontwaren. Dit neemt niet weg dat hij een grote bijdrage leverde aan het legaliseren van rentedragende leningen. Traditioneel was de christelijke kerk tegen renteheffing, vooral op grond van Bijbelteksten en ook vanwege Aristoteles’ mening dat geld onvruchtbaar is. Maar Calvijn accepteerde rentedragende leningen naast leningen uit liefdadigheid. Hij vond dat de Bijbelteksten die rente verbieden geen algemene geldigheid opeisen en hij bestreed Aristoteles’ opvatting over geld.(is2m(
De reformator van Genève verbond aan de renteheffing wel allerlei voorwaarden die vandaag niet meer gelden. Rentedragende leningen mochten bijvoorbeeld niet aan armen worden verstrekt. En er was een bovengrens aan het rentepercentage, waarbij ook rekening moest worden gehouden met de verhouding van risico en winst.
In het Journal of the Evangelical Theological Society schrijft Lee M. Fields over de uitleg van een moeilijke Bijbeltekst. In het Spreukenboek staat, in de Nederlandse Statenvertaling: „De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens; en wie zielen vangt, is wijs” (Spr. 11: 30). De moeilijkheid ligt in de betekenis van de tweede helft van het vers. Fields, hoogleraar Bijbelse vakken en talen aan Roanoke Bible College in North Carolina, betoogt dat het niet vertaald moet worden als: „wie zielen vangt, is wijs.” Hij bepleit dat het Hebreeuwse woord voor zielen wordt opgevat als ”het gezegende leven”. En het woord voor vangen kan in het spraakgebruik van de landbouw ook worden opgevat als het plukken van gerijpte vruchten.(is2m(
Het gehele vers wil dan, vrij vertaald, zeggen: „De vrucht van de rechtvaardige is een boom van het leven, en degene die dat goede leven plukt, is wijs.” Andere mensen worden door het leven van de rechtvaardige uitgenodigd om ook zelf rechtvaardig te leven. Zo, zou je kunnen zeggen, worden er ook in Fields’ vertaling nog zielen gevangen.
De jongste aflevering van het tijdschrift Augustinian Studies (jaargang 38, nummer 1) telt meer dan 325 pagina’s aan artikelen en boekbesprekingen. Robert Dodaro, lid van de rooms-katholieke augustijner orde en onder meer werkzaam aan de Pauselijke Lateraanse Universiteit in Rome, publiceert hierin enkele overdenkingen naar aanleiding van een uitspraak die Augustinus in een van zijn preken deed. In deze preek (nummer 183 volgens de telling van J. P. Migne) zei Augustinus: „Alle ketters ontkennen dat Christus in het vlees gekomen is.” Die uitspraak staat in een uitleg van enkele verzen uit de eerste Johannesbrief (4:1-3), waar onder andere staat: „…alle geest, die niet belijdt dat Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet” (vers 3). De moeilijkheid van Augustinus’ uitspraak ligt vooral in de woorden ”alle ketters”. Het is niet zo moeilijk om enkele ketters te vinden die de rechtzinnige leer aangaande Christus tegenspreken. Daartoe behoren bijvoorbeeld de arianen. Maar dat alle ketterijen in datzelfde schuitje zitten, is lastiger in te zien: sommige liggen op een ander vlak en zijn niet zo gemakkelijk te beschuldigen van een onorthodoxe mening over Christus.
Toch meende Augustinus dat ook van de afgescheiden donatisten en van de optimistische pelagianen, ondanks de schijn van het tegendeel, gezegd kan worden dat zij niet de juiste belijdenis aangaande Jezus Christus hebben. Waarom? Volgens Dodaro vond Augustinus dat „door mens te worden, Christus Zich verenigde met de kerk zoals zij in de geschiedenis bestaat.” Wie dus de bestaande christelijke kerk verwerpt, zoals de donatisten deden, „ontkent wat Christus werd toen Hij in het vlees kwam.”
Bij de pelagianen ligt het verband anders. Augustinus leerde dat Christus vanwege Zijn Goddelijke natuur zonder zonde was. Wie dus meent dat alle mensen zonder erfzonde geboren worden, zoals de pelagianen deden, ontkent dat alleen Jezus’ mensheid zondeloos was en dat dit kwam door Zijn vereniging met de Goddelijke natuur. Wat men ook van de bijzonderheden van Dodaro’s betoog moge denken: het herinnert eraan dat ook onderdelen van de christelijke belijdenis die heel verschillend lijken, toch samenhangen.
Aza Goudriaan, docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam
Reageren aan scribent?
focus@refdag.nl.