Schrijvers putten uit vreemdelingschap
AMERSFOORT - „De kern van het christen-zijn is niet dat je vreemdelingen liefhebt, maar dat je jezelf als een vreemdeling herkent.” De schrijvers Kader Abdolah en Louis Krüger -allebei vreemdeling in Nederland- gingen zaterdag in Amersfoort in gesprek over vreemdelingschap.
In het kader van de Bijbeltiendaagse belegde het Nederlands Bijbelgenootschap samen met het Christelijk Literair Overleg en het tijdschrift Liter een symposium over ”De vreemdeling in de literatuur”. Grote publiekstrekker bleken de beide aanwezige schrijvers, Abdolah en Krüger.Abdolah, vluchteling uit Iran en bekend van onder meer ”Spijkerschrift” en ”Het huis van de moskee”, kent de islamitische traditie van huis uit, maar heeft daar zelf mee gebroken. Krüger, afkomstig uit Zuid-Afrika, schrijft daarentegen romans die duidelijk doortrokken zijn van een christelijke levensbeschouwing.
Allebei hebben ze als ’vreemdeling’ een plek moeten vinden in de Nederlandse samenleving, allebei schrijven ze over vreemdelingschap en vervreemding. Maar de verschillen zijn groot. Hier staan niet alleen een oosterse en een westerse vertelcultuur naast elkaar, maar ook twee religieuze tradities.
Abdolah: „Ik ben in een ik-cultuur terechtgekomen, maar ik kom uit een wij-cultuur. Met ”Het huis van de moskee” ontdekte ik dat wij mensen niet alleen de fysieke vormen van onze voorouders erven, maar ook de herinneringen, de pijn, het verdriet, het heimwee - alles wat ze niet verwerkt hebben, waar ze nog niet mee klaar waren. Soms voel ik een groot verlangen, waarvan ik de herkomst niet weet. Dan denk ik: Dat verlangen is niet van mij, dat is van iemand lang geleden, die het aan mij heeft doorgegeven.”
Krüger: „Voor dat doorvretende, voortdurend aanwezige verlangen heb ik een andere verklaring. Wij mensen verlangen terug naar de tijd toen wij nog naïef waren, wij verlangen naar het paradijs dat wij allemaal hebben verspeeld.”
Houdt Abdolah het vooral bij zijn eigen ervaringen als vluchteling en vreemdeling, Krüger heeft meer te zeggen over vreemdelingschap in het algemeen. Vreemdelingen zijn bedreigend, want ze zetten vraagtekens bij je eigen bestaan - en de vraag is of je dat accepteert. Wie dat niet kan, heeft waarschijnlijk een laag zelfbeeld: „Nog nooit een racist tegengekomen die van zichzelf hield. Maar God ziet ons allemaal als afkomstig van Adam en Eva, en dan zijn er geen vreemdelingen - of eigenlijk zijn we het allemaal.”
Een positieve kant is er ook. Door het volkomen andere perspectief van de vreemdeling kan hij anderen juist de ogen openen, kan hij op de waarheid wijzen. Op die manier wil Krüger ook schrijven. „Worden als een kind. Eindigen waar je begonnen bent. Met verwondering naar de vreemdheid van de wereld kijken, want je bent zelf een vreemdeling.”
Bovendien: wie christen wil zijn is zélf altijd een vreemdeling op deze aarde. „Tachtig procent van de mensen legt de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan verkeerd uit. Maar kijk eens goed naar de vraag die Jezus stelt. Hij vraagt niet: Wie is de naaste van die priester, Leviet of Samaritaan, maar: Wie is de naaste van die gewonde man? Hij zegt niet: Heb de vreemdeling lief, maar: Jíj bent die vreemdeling. Het hoort bij het christen-zijn om vreemdelingen lief te hebben, maar dat is niet de kern. De kern is dat je jezelf als vreemdeling herkent.”
Nadat dat allemaal gezegd is, kan het niet anders of er is veel onderling begrip tijdens de discussie. Abdolah vertelt dat hij net een boek heeft afgerond over Mohammed en de Koran, een boek waarin Mohammed vooral als mens getekend wordt. Krüger: „Dan begeef je je op dun ijs, ik hoop dat het je in dank wordt afgenomen.” Abdolah: „Ik kan geen stap terugzetten. Het ijs mag breken, ik mag ondergaan en verdwijnen, maar het boek blijft.”