De straf
Hier komt nog bij de straf die op de zonde volgt. Zoals de schaduw het lichaam volgt, volgt de dood op de zonde. Die straf is niet alleen tijdelijk, want ook in dit leven wordt de toorn van God van de hemel geopenbaard. Zij is ook eeuwig in het afgescheiden zijn van Gods zalige gemeenschap; in het dragen en voelen van Gods toorn. Zij is zo vreselijk dat al wat naar is hierbij niet is te vergelijken. „Daar zal zijn wening en knersing der tanden.”
Wat de ellende nog zo verzwaart, is dat wij ook zo onmachtig zijn, buiten vermogen om onszelf te helpen en uit die staat te redden. Wij zijn dood in zonden en misdaden. Ziet, vrienden, dit is ons bestaan en zo staat het er met ons voor. Want zomin een moorman zijn huid kan veranderen en een luipaard zijn vlekken, kunnen wij, die geleerd hebben kwaad te doen, goed doen.Om u nog wat nader te onderrichten en te doen beseffen dat wij waarlijk ellendig zijn het volgende. Is zo een ellendig die van een ieder verlaten is, van alle hulp verstoken? Zo is het ook met ons. God heeft ons verlaten, daar wij Hem verlaten hebben. Hij wil met ons, zoals we zijn, niet te doen hebben en heeft aan ons een gruwel. Gods kinderen scheiden zich van ons af, daar zij geen gemeenschap met ons willen hebben.
Cornelis van Vollenhoven (”De Waarheid in het binnenste”, 1759)