Sjeik en rabbijn werken aan vrede Israël en Palestijnen
KAFR QASIM - De inwoners van Kafr Qasim hebben deze week de 49 Arabieren herdacht die in 1956 door Israëlische soldaten werden doodgeschoten toen ze ’s avonds thuiskwamen van hun werk op het land. Maar bij terugkijken alleen laten ze het niet. De les is dat vrede tussen Joden en Arabieren dringend nodig is. En daar willen ze aan werken, samen met een rabbijn.
Kafr Qasim ligt in het midden van Israël, ten oosten van Tel Aviv en aan de grens met de Westelijke Jordaanoever. De platte daken van de huizen zijn voorzien van schotels voor satellietontvangst, waterreservoirs en waslijnen. Tussen de huizen ligt veel vuilnis. In dit 10.000 inwoners tellende dorp woont ook een aantal Palestijnen uit de Westelijke Jordaanoever.Een vijfde deel van de bevolking van Israël is Arabier, of, zoals ze zelf ook wel zeggen, Palestijn. Ze voelen zich verbonden met de bijna 4 miljoen Palestijnen op de Westoever en in de Gazastrook. Maar toetreden tot de Palestijnse staat -als die er komt- willen ze niet. Van een landruil waarbij de grens zo wordt verlegd dat een aantal Arabische dorpen in Israël in de Palestijnse staat terechtkomen en de Joodse nederzettingen op de Westoever bij Israël worden ingelijfd, moeten de Israëlische Arabieren niets hebben. Onder anderen bij de rechtse politicus Avigdor Lieberman van Yisrael Beiteinu leeft dit idee.
Knessetlid sjeik Ibrahim Sarsur (Verenigde Arabische Partij en Arabische Beweging voor Verandering) noemt het plan zelfs „satanisch.” Zelfs bijna zestig jaar na de oprichting van Israël vreest Sarsur nog dat de staat hem aan de andere kant van de grens zal zetten. Hij is om twee redenen tegen de uitwisseling van bevolkingsgroepen. De eerste is dat de Arabieren in Israël niet vergeleken kunnen worden met „de kolonisten in de bezette gebieden.” Die zijn daar volgens hem in strijd met het internationale recht neergestreken. Zij vormen „een belangrijk obstakel naar de vrede.” De tweede is dat een bevolkingsuitwisseling is bedoeld om het aantal Arabieren in Israël terug te dringen. „Dat is een discriminerende gedachte die verworpen moet worden.”
Sjeik Sarsur, die ook burgemeester was van Kafr Qasim, brengt het groepje journalisten naar een rotonde met een monument. Op 29 oktober 1956, toen de Sinaïcampagne net was begonnen, kondigde het leger een uitgaansverbod af in de Arabische dorpen langs de grens met Jordanië, dat toen nog over de Westoever heerste. De bewoners hadden een halfuur om zich huiswaarts te spoeden. Toen het hoofd van de plaatselijke grenspolitie zijn commandant vroeg wat hij moest doen met degene die het verbod overtrad, kreeg hij te horen: „God zij hen genadig.” Hij vertaalde dat met: „Schiet ze dood.” En dat gebeurde toen ’s avonds een groep mannen, vrouwen en tieners huiswaarts keerde van werk op het land. Van het uitgaansverbod hadden ze niets gehoord. „Het waren eenvoudige, vredelievende boeren die de kost wilden verdienen voor hun gezinnen”, zegt Sarsur, die zelf ook familieleden verloor. De grenspolitiemannen werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van twee tot zeventien jaar, maar na twee jaar kregen allen gratie.
Vorig jaar -vijftig jaar na het bloedbad- werd een half miljoen dollar kostend ”museum voor de martelaren” geopend. Luchtfoto’s, foto’s van slachtoffers en van het proces en belangrijke brieven zijn er te zien. Er is ook een gedeelte voor beeldende kunst die aan de tragedie herinnert.
Maar het museum moet ook dienen als springplank naar betere tijden. In het museum ontmoet Sarsur Knessetlid rabbijn Michael Melchior (Meimad-Arbeiderspartij). Beiden zijn lid van de parlementaire lobbygroep voor Joods-Arabische co-existentie.
Sarsur begint zijn betoog met een aantal Koranteksten. Hij zegt deze eerst in het Arabisch op, zodat de toehoorders de muziek kunnen horen die in de verzen zit. De teksten komen erop neer dat de islam alle ruimte biedt voor vrede en respect tussen moslims, Joden en christenen.
De families van de slachtoffers moeten de katalysators zijn van vrede, stabiliteit en veiligheid. „We kunnen degenen die in hun kantoren met airconditioning zitten, niet in de richting duwen van nog meer oorlogen en bloedvergieten. We moeten een positief element vormen. Ik heb de families van de slachtoffers uitgenodigd om een nieuwe coalitie te creëren die een vredesprogramma opzet dat bij kan dragen aan het kweken van begrip tussen de volken in dit gebied - en speciaal de volken in het Heilige Land genaamd Palestina en Israël.”
Melchior vertelt dat elke officier in het leger en elke middelbare scholier over het bloedbad in Kafr Qasim hoort. Het geldt als „klassiek voorbeeld” van een illegaal en immoreel bevel dat soldaten niet op mogen volgen.
Vervolgens gaat de rabbijn in op de rol van godsdienst. „Religie wordt tegenwoordig door de meeste mensen gezien als iets slechts”, zegt hij. „Ze zien dat als de belangrijkste bron van vijandschap, als oorzaak van de botsing tussen beschavingen en als belemmering om conflicten op te lossen.”
In 1993, toen Israël en de Palestijnen het Osloakkoord ondertekenden en Melchior opperrabbijn was in Noorwegen, waarschuwde hij dat het vredesproces zou mislukken als het religieuze aspect zou worden genegeerd. De realiteit is namelijk dat de grote meerderheid van beide bevolkingen religieus is.
Het goede nieuws is volgens Melchior dat in het afgelopen jaar met de hulp van Sarsur en zijn bondgenoten, er een verandering is opgetreden onder de Palestijnen. „De gematigde moslims zijn niet minder gelovig, enthousiast of loyaal aan de Koran dan andere moslims, maar ze zijn wel tegen terreur.”
Bij de wederzijdse ministeries van Onderwijs en Cultuur bestaat veel steun voor initiatieven om Joden en Arabieren bij elkaar te brengen. Het gaat volgens Melchior om honderden programma’s, waarbij onder anderen jonge rabbijnen, imams en priesters elkaar ontmoeten.
„We zijn vergevorderd in het creëren van samenwerkingsprogramma’s. We voeren programma’s uit op scholen waar de ene van de andere partij denkt: „Als de ander dood was, zouden we tenminste voorspoed hebben.” Ik was op een school waar een Joodse directeur mij vertelde: „Als ik zie dat een moslim de Tempelberg op gaat om te bidden, is het alsof er een mes in mijn hart wordt omgedraaid.” Dit soort gevoelens komt ter sprake. En daar wordt nu iets aan gedaan met de hulp van professionals.”