De huilspiegel van Siebelink
De bevindelijk gereformeerden mogen dan uiterlijk het zwartste calvinisme vertegenwoordigen, hun vroomheid behoort wezenlijk tot het witste calvinisme, stelt prof. dr. W. J. op ’t Hof. Zaterdag houdt hij in Amsterdam op de openingsmanifestatie van de Maand van de Spiritualiteit een lezing over de spiritualiteit in ”Knielen op een bed violen” van Jan Siebelink. Een samenvatting.
De spiritualiteit die Jan Siebelink in zijn boek ”Knielen op een bed violen” tekent, is extreem, absurd, bizar en ronduit afstotend. De vrome broeders dringen zich op, maken misbruik van de mentale zwakte van anderen, bewandelen heimelijke paden, vervormen het karakter van de man en vader Hans, brengen de echtelijke liefde om zeep, hebben een verwoestende uitwerking op de opvoeding, worden zo beheerst door hun zendingsijver dat zij ieder menselijk en pastoraal gevoel missen en hebben niet alleen een onappetijtelijk uiterlijk, maar ook nog een afstotelijke lichaamsgeur. De kleren die zij dragen, kennen geen kleur. Het is alles zwart.Slechts een van de zwartjakken kan op enige sympathie van de auteur rekenen: Jozef Mieras. Nadat de vrome broeders Hans in zijn uiterste op hun wijze bijgestaan hebben -en dus geestelijk gebombardeerd-, trekken zij hun (zwarte) jas aan en vertrekken voorgoed. Aan heidenen hebben zij geen boodschap. Als enige komt dan Mieras terug en legt enige bewogenheid -ook met de weduwe- aan den dag: „Mevrouw, ik ben bedroefd. Uw man, Hans, was niet de eerste de beste.” Maar meer dan dit kan er ook niet af.
Een mengeling van teleurstelling en verbeten woede druipt van het boek af. Is dit nu spiritualiteit? Het is calvinisme in zijn meest zwarte vorm en inhoud.
En toch is er meer. De auteur kan zich kennelijk niet aan de indruk van de geestelijke belevingen van zijn vader onttrekken. De tragiek is echter dat hij ze zelf niet kent. Ten diepste hunkert hij ernaar, maar als een blinde naar kleuren. Een spiritualiteit die aantrekt, maar tegelijk onbereikbaar is en blijft.
Wie dit boek leest, ondergaat een emotionele ervaring. Je ziet de auteur in de door hemzelf vervaardigde huilspiegel blikken en je huilt met hem mee: ”…en had de liefde niet…”
Calvinistisch
Over wat voor soort spiritualiteit gaat het in ”Knielen op een bed violen?” Overduidelijk staat zij in de calvinistische traditie, waarin niet alleen de Bijbel als het onfeilbare Woord van God centraal staat, maar ook de onmisbaarheid van de toepassende bediening van de Heilige Geest geleerd wordt. De auteur verwoordt dit trefzeker met de eerste geestelijke vraag die hij Mieras aan Hans laat stellen: „Ken je Hem? Ik zal het anders formuleren, Hans: is Christus levend voor jou?” Je kunt de Bijbel kennen als geen ander, je kunt de dogmatiek in je hoofd hebben zitten, je kunt elke kerkdienst meemaken, maar daarmee hoef je God en Christus nog niet te kennen. Kennen en kennen is namelijk twee. Er is een kennis met het hoofd en er is een kennis met het hart.
Het is evenwel veel erger. Door de zonde is er niemand die van nature God echt kent. Er moet een wedergeboorte aan te pas komen wil een mens weer gaan doen wat hij in het Paradijs vóór de zondeval deed, namelijk God kennen op de wijze van de liefde.
De wedergeboorte is verbonden met Christus. Daarom de verduidelijkende vraag van Mieras: „Is Christus levend voor jou?” Pas als we door geloofsgemeenschap met Christus verbonden zijn, kunnen wij God kennen. Buiten Christus is God een verterend vuur en een eeuwige gloed bij Wie niemand wonen kan.
Het is een kenmerk van bevindelijk gereformeerden dat zij ervan uitgaan dat de meeste christenen een dode Christus hebben. Velen beelden zich slechts in Christus te kennen. In werkelijkheid zijn zij niet wedergeboren, verloochenen zij zichzelf niet en nemen zij geen afstand van de wereld. Zij zijn vleselijke en wereldse christenen, naamchristen, schijnchristenen. Zij hebben geen echte kennis en berouw van hun zonden.
Als Christus levend voor je is, mag je niet slechts weten met God verzoend te zijn, maar ook dat Hij je Vader geworden is en dat Hij als een Vader voor je zal zorgen. Je gaat dan leven uit Zijn hand, dat wil concreet zeggen dat je alle verzekeringen opzegt. Wie nog verzekerd is, twijfelt aan Gods zorg. Deze antiverzekeringsopstelling wordt uitsluitend in bevindelijk gereformeerde kringen gevonden, en dan nog wel beperkt tot ons land.
Antikerkelijk
Het is echter een fundamentele afwijking van de calvinistische bevinding als Siebelink het beeld schetst dat de ware vroomheid uitsluitend buiten de institutionele kerken gevonden kan worden. De Geest werkt in het boek alleen buiten de kerk. De gezinsgodsdienst is niet langer aanvulling op de gemeentelijke eredienst, maar alternatief. De toon is niet slechts onkerkelijk, maar fel antikerkelijk. In de gevestigde kerken heerst de dode letter, maar op de gezelschappen doet de Geest regens van zegen nederdalen. Vroeger was dat anders. In voorgaande eeuwen werd de bevindelijke waarheid nog in de vaderlandse kerk gevonden. Vandaar dat de vromen uit het boek zich laven aan de rijpe wijn van de oudvaders en dat zij colporteurs zijn van het overjarige geestelijke koren.
Welbeschouwd is de spiritualiteit van het boek een antikerkelijke en verwrongen loot aan de historische stam van het gereformeerd piëtisme. Deze stroming kwam al aan het eind van de zestiende eeuw op en bestreed dorre leerstelligheid, geestelijke oppervlakkigheid en scheiding tussen leer en leven door aan te dringen op een vroom leven. De beoogde vroomheid was alomvattend. Allereerst intern: er moest beleving van de beleden waarheid zijn. Maar ook extern: de levensuitingen moesten een getrouwe weerspiegeling zijn van de leer. Zo leidde het vierde gebod tot een stringente sabbatsheiliging, waarbij twee keer naar de kerk slechts een minimumeis was.
Historisch gezien was de opkomst van het gereformeerd piëtisme de voortzetting en de opleving van de middeleeuwse devotie en mystiek, onder het breukvlak Rome-Reformatie door. Dit vormt de verklaring van het op zichzelf bevreemdende gegeven dat het boek ”Over de navolging van Christus” van de middeleeuwse -en dus rooms-katholieke- moderne devoot Thomas a Kempis een centrale rol speelt in de spiritualiteit van het boek. In feite is de spiritualiteit van dit boek een minuscule en tevens bizarre uiting van de vroomheid van de katholieke christelijke kerk, dat wil zeggen van de christelijke kerk van alle tijden en alle plaatsen.
Subcultuur
Het gereformeerd piëtisme is tot en met het derde kwart van de zeventiende eeuw in alle lagen van de bevolking aangeslagen. Om een paar namen te noemen: de Friese stadhouder Willem Frederik, de bekende dichter en staatsman Jacob Cats, de nog bekendere zeeheld Michiel de Ruyter, maar ook een groot geleerde als de relatief onbekende natuurfilosoof Isaäk Beeckman.
Stond het piëtisme in zijn bloeitijd in de branding van het kerkelijke en culturele leven, gaandeweg heeft het aan belang ingeboet en is het in de loop van de achttiende eeuw van randverschijnsel uiteindelijk in de negentiende eeuw een subcultuur geworden. In deze ontwikkelingsgang verloor het ook gedeeltelijk zijn kerkelijke karakter. In de twintigste eeuw herwon het dit karakter, zij het dat de ene vaderlandse kerk toen plaats had gemaakt voor een repeterende verveelvoudiging van kerkverbanden van bevindelijk gereformeerde signatuur, ook al was een aanzienlijk segment bevindelijken de Hervormde Kerk trouw gebleven.
De kerkelijke verscheidenheid belette de bevindelijken niet zich in 1918 politiek te verenigen in de SGP. Met ingang van de jaren zestig van de vorige eeuw gingen zij op het ene na het andere maatschappelijke terrein actief met een eigen stichting participeren. De reformatorische scholen en het Reformatorisch Dagblad zijn de bekendste exponenten daarvan. Getalsmatig maken de bevindelijken nog steeds zo’n 1 à 1,5 procent van alle lagen van de Nederlandse bevolking uit.
Lichtzijde
Evenals ieder mens heeft elke beweging een schaduw- en een lichtzijde. De auteur tekent in zijn boek het bevindelijk calvinisme van zijn zwarte kant, ja van zijn allerzwartste kant. Deze spirituele stroming reflecteert in de huilspiegel van de allerindividueelste perceptie van de schrijver en neemt groteske en bizarre vormen aan.
De historische werkelijkheid is echter dat de lichtzijde de kern van het bevindelijk calvinisme uitmaakt. Het positieve overheerst. Anders zou het als historisch verschijnsel nooit zo’n lang leven kunnen hebben. Anders zou het nooit een vertakking kunnen zijn van het fenomeen van het bevindelijk christendom van alle tijden en alle plaatsen. Het is de atmosfeer waarin een mens God ontmoet, leert kennen en liefkrijgen. Het is de belevingswereld van Augustinus: „Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U, o God.” De verzoening met God door het bloed van Christus mag gesmaakt en genoten worden. Door de werkingen van de Geest van Christus leer je jezelf verloochenen en God en de naaste bedoelen. In de weg van de navolging van Christus mogen de zin en de bestemming van het leven bereikt worden. De bevindelijk gereformeerden mogen dan uiterlijk het zwartste calvinisme vertegenwoordigen, hun vroomheid behoort wezenlijk tot het witste calvinisme.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente te Urk en bijzonder hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd piëtisme aan de Vrije Universiteit Amsterdam.