Gronings: eerste dialect met eigen leerstoel
GRONINGEN - Als streektaalfunctionaris zette hij zich vooral in voor het behoud van het Gronings; als hoogleraar gaat hij zich met name bezighouden met het vastleggen van de taal. Dat is geen achteruitgang, vindt Siemon Reker. „Ik heb jaren geprobeerd mensen aan het Gronings te krijgen. Nu mag iemand anders dat doen.”
Ontzettend aardig voor de streektaal, vindt hij het. Prof. dr. S. J. H. Reker (56), door de Rijksuniversiteit Groningen aangesteld als eerste fulltimehoogleraar Gronings, benadrukt vooral het belang voor de taal, al is hij zeker „vereerd” met zijn benoeming.„Dit heeft geen enkel dialect”, zegt Reker. Het Fries heeft wel een eigen leerstoel, maar die streektaal heeft dan ook de status van een taal. De hoogleraar Gronings hecht overigens niet veel waarde aan dat onderscheid. „Een dialect is een taal met pech.”
Reker was al bijzonder hoogleraar, maar nu stellen de Rijksuniversiteit Groningen en de stichting J. B. Scholtenfonds extra middelen beschikbaar voor onderzoek. Volgens de universitaire norm zal hij als fulltimehoogleraar zijn halve week besteden aan lesgeven en de andere helft aan onderzoek. De taalcolleges van Reker trekken jaarlijks dertig tot veertig studenten. „In de wereld van de kleine letteren is dat veel.” Reker verwacht dat het aantal zal toenemen nu blijkt dat er -gezien zijn benoeming- „centen te verdienen zijn” met het Gronings. „Dat is niet altijd een slechte motivatie.”
„Second best”, zo noemt Reker zijn aanstelling. Liever nog had hij zijn handen de hele week vrij voor onderzoek, al vindt hij college geven boeiend. „Ik wilde graag de vrije hand krijgen om een heel dik boek te schrijven over het Gronings in brede zin. Daar was geen geld voor. Toen kwam dit aanbod. Hierdoor heb ik tot m’n pensioen de mogelijkheid groot onderzoek te doen naar een taal die enorm aan het veranderen is, ja haast verdwijnt. Voor nieuwe woorden zoals ”computer” komen geen Groningse alternatieven meer. Zelfs de uitspraak wordt niet meer aangepast.”
Aan een stelling over de mogelijke teloorgang van het Gronings waagt Reker zich niet. „Ik weet wel dat het aantal sprekers per generatie afneemt. Lageropgeleiden spreken het vaker dan hogeropgeleiden, maar hebben wel een lagere dunk van dialect. Dat is funest.” Overigens constateert Reker wel een toenemende interesse van mensen die óver het Gronings willen leren.
Tot op heden was Reker ook streektaalfunctionaris en zette hij zich in voor het behoud van het Gronings. Zijn onderzoekstaak ligt vanaf nu, behalve in het beschrijven en verklaren van de taal, vooral ook in het vastleggen ervan met geluidsapparatuur. Hoe dat laatste precies zal gaan, is nog niet duidelijk. „Ik wil in elk geval een systeem ontwikkelen waarbij ik niet elke week zelf de boer op moet.”
Vanaf nu bent u vooral bezig om de taal te conserveren, niet om hem te behouden. Dat lijkt een achteruitgang.
„Ik heb me als streektaalfunctionaris jaren ingezet om het aantal sprekers van het Gronings op peil te houden. Nu mag iemand anders dat doen. Ik kan zeggen dat het een zware taak is. Er is een ongelooflijke antihouding om kinderen Gronings te leren. Ouders denken dat ze hun kind met dialect een achterstand bezorgen, hun kind kan er op school niet mee scoren. Ik vind het geen gek idee om ouders die het Gronings overdragen te gaan belonen. Vanaf nu ga ik de talloze variaties van het Gronings vastleggen. Want ik ben het met Máxima eens: hét Gronings bestaat niet.”
U houdt zich bezig met een relatief klein taakgebied. Voelt dat niet als een beperking?
„Wat ben ik er blij mee dat ik niet verder hoef te kijken. Ik zal geregeld zes dagen per week moeten werken om het rond te krijgen.”