Verlangen naar geborgenheid
Titel: ”Man van twee wegen. Gedichten geënt op de Psalmen”
Auteur: Anton Ent
Uitgeverij: Katholieke Bijbelstichting, ’s Hertogenbosch, 2007
ISBN 978 90 6173 939 5
Pagina’s: 160
Prijs: € 27,50.
Bij de Katholieke Bijbelstichting verscheen de dichtbundel ”Man van twee wegen”, geschreven door Anton Ent. Deze uitgave heeft een voorgeschiedenis. Toen het HN Magazine nog verscheen (intussen opgegaan in het blad VolZin) publiceerde hij daarin van augustus 1997 tot september 2000 elke week één persoonlijke reflectie op de 150 psalmen. Ent had ze bij publicatie al op de plank liggen, want hij maakte ze in de jaren ervoor. Nadat de laatste was gepubliceerd, gaf hij ze uit in persoonlijk beheer in een sobere uitgave onder de titel ”Entiteiten”. ”Man van twee wegen” is daarvan nu een volledig nieuwe bewerking.
De psalmen scoren het laatste decennium hoog in de wereld van de poëzie. Najaar 1995 bracht de redactie van het literair tijdschrift Parmentier een speciaal nummer uit onder de titel ”Nieuwe Psalmen”. Een respectabel aantal Nederlandse en Vlaamse schrijvers en dichters verleende zijn medewerking en Anton Ent was een van hen.
Waarom de psalmen als aangever van nieuwe poëzie? Op die vraag volgen uiteenlopende antwoorden. Ze zijn te beschouwen als trefzekere verwoordingen van de menselijke situatie. Of: ze beschrijven op een sterk persoonlijke manier het gevoelsleven van de mens. Bovendien hebben ze, als alle goede poëzie, steeds de mogelijkheid in zich tot een meervoudige betekenis.
Wat bedoelt Anton Ent met zijn poëtische reflecties op de psalmen? In een interview met Gerda van de Haar zei hij: „Dit is ander werk dan mijn poëzie: het zijn interne monologen, directe aantekeningen van het gevoel dat het lezen van een psalm opriep” (Liter, 19 december 2001).
Met deze recent verschenen uitgave heeft Ent zijn ”Entiteiten” fundamenteel herschreven. In een interview met Remco Ekkers in de laatste aflevering van de Poëziekrant (juli-augustus 2007) zegt hij: „De Entiteiten waren meer reflecties, verstandelijk, afstandelijk. Dit zijn veel persoonlijker gedichten geworden.”
Andere kant
Om te pogen nog dieper door te dringen tot de intentie van Ent, verwijs ik naar het bijzondere essay dat in 1999 van zijn hand verscheen onder zijn eigen naam Henk van der Ent, ”Het vierde land” (uitg. Meinema). Hij bekent daarin agnosticus te zijn. Let wel: geen agnost, want die ontkent het heilige mysterie. Maar een agnosticus is „iemand die zegt dat wij niets kunnen beweren over de Naam met de heilige hoofdletter en dat we niets kunnen schrijven over wie of wat zich achter onze alledaagse werkelijkheid bevindt, gesteld dat er een andere kant van het beschikbare en objectiveerbare bestaat.”
In dit boek laat hij heel stellig weten dat hij iets met de psalmen heeft. Het verbaast hem dat teksten uit deze verzameling wereldliteratuur hem als agnosticus, onwetende, zo weten te overtuigen. Zinnen pakken hem in de kraag en zetten hem overeind. Meestal zijn het regels waarin een U, een Gij, voorkomt. „Ik weet niet wie of wat Hij is. Het gaat om de relatie met Hem. Wie Hij is, blijft onbekend: de verborgene, de taal, het woord, de bron van mijn bestaan.”
Twee wegen
Calvinistisch getrainde oren horen daarvan op: twee wegen. Maar Ent bedoelt er iets totaal anders mee dan orthodoxe gelovigen. Ik citeer gedicht 1, waar boven staat: ”De weg”. Het is een strikt persoonlijke verwerking van Psalm 1.
Ik ben de man van twee wegen
de weg naar u toe, het pad van u af.
Ik zie u als regen in het regent
terwijl het werkelijk niet regent.
Ik overweeg voortdurend de richting:
hoe bereik ik het stromende water
waar ik mij als een boom opricht?
Welk pad moet ik gaan, welke weg?
Als ik aan het water een boom ben,
fris in de regen, dan ken ik uw weg.
Wie Psalm 1 leest in de Bijbel, hoort een dichter daarin zingen over twee groepen, twee partijen zou je bijna zeggen. De rechtvaardigen en de goddelozen. De ene groep volgt de weg van het leven en anderen hebben gekozen voor de weg van de dood.
In een verhelderend naschrift legt Ent uit wat zijn interpretatie van Psalm 1 is. „Ik beschouw deze rechtvaardigen en tegenstanders, in navolging van veel joodse uitleggers, als krachten in de ziel van de mens. Hij heeft beide wegen in zich.” Je vindt het bijna letterlijk ook zo terug in het gedicht: dan weer kiest de dichter ”de weg naar u toe” en dan weer ”het pad van u af”. Hij zoekt en tast, overweegt en vraagt: Welk pad moet ik gaan, welke weg?
De ”ik” is gedurig in gesprek met een ”u”. In het al geciteerde interview in de Poëziekrant komt vanzelfsprekend de vraag op tafel: Is die ”u” misschien ”God”? Wist ik het maar, is de reactie van Anton Ent. Is het dan de muze of misschien de poëzie, zo wordt doorgevraagd. Maar nee, ook dat niet helemaal.
Mysterie
Hoe dan wel? Het antwoord op deze vraag is van belang om Ent in zijn 150 reflecties op de psalmen te begrijpen. Hij legt het uit via de hierboven geciteerde regel uit gedicht 1.
Ik zie u als regen in het regent
terwijl het werkelijk niet regent.
Ent verklaart zich nader: Iemand vertelt een verhaal dat begint met de woorden „het regent.” In de oren en voor het gevoel van de echte luisteraar is er dan die regen, ook als het buiten niet echt regent. In de woorden ”het regent”, wordt de regen als het ware opgeroepen, present gesteld. Ik citeer Ent nu letterlijk als hij ter verduidelijking van zijn hanteren van het woordje ”u” zegt: „Ik zie ”u” als regen in ”het regent”. Ik weet niet of hij er echt is, maar ik roep hem te voorschijn zodra ik hem als ”u” aanspreek.”
Nogmaals, die ”u” moeten we niet gemakshalve en al te haastig duiden met ”God”. Dat weten we namelijk niet. Dat mysterie is ongrijpbaar voor een mens. De agnosticus Ent vindt houvast in de taal. Maar zodra hij het boek sluit en de taal zwijgt, is het allemaal weer voorbij. Hij zegt ergens: „De U bestaat zolang ik lees en langer niet.” Geborgenheid is er alleen tijdens het lezen.
Nabijheid
Anton Ent is een dichter die ook in eerder verschenen poëziebundels steeds maar weer op zoek gaat: naar geborgenheid, naar nabijheid. In het gesprek in Liter zegt hij het zo: „Het is het sterke verlangen om op te gaan in de Ander, in de taal, in de wereld van waarheid, goedheid en schoonheid. De afstand tussen ik en u zou kleiner moeten worden. Maar het komt er telkens op neer dat je moet proberen om ongeborgen rechtop te blijven.” Met andere woorden: geborgenheid blijft steken in het zoeken en het verlangen ernaar. Hij zegt het nog ingrijpender: „Als er houvast is, voor een dichter, is hij geen dichter meer. (…) Eigenlijk moet je de bescherming die je zoekt in de taal achter je laten. Ik ben de man van twee wegen. Enerzijds wil ik graag die geborgenheid hebben, anderzijds wil ik de moed opbrengen om in de leegte te staan.”
De 150 gedichten schampen soms de inhoud van de oorspronkelijke psalmen, hoewel nooit schamper. Soms gaat de dichter Ent in gesprek met de dichter van een psalm. Dan weer laat hij verwantschap merken met wat een psalmdichter als zijn houvast of troost ervaart. Hij schrijft ergens over Psalm 23: „De kracht van dit gedichtje is zo groot dat het ongelovigen met heimwee naar het geloof vervult.”
Ik ben onder de indruk geraakt van de poëzie die Anton Ent in deze prachtig uitgevoerde bundel aan zijn lezers voorlegt. Hij mag weten dat zijn zoektocht en verlangen naar nabijheid en geborgenheid veel herkenning oproept, omdat het niet-weten van een gelovige soms in de buurt komt van het niet-weten van de agnosticus.
Ik sluit af met gedicht 84, dat door allerlei omstandigheden diepe indruk op me maakte. Hij vertelt in een interview dat hij een zeer gelovige moeder had. Dat is te merken in de manier waarop hier de woorden uit Psalm 84 hun arrangement krijgen:
Sopraan
Zelfs vindt de mus: de topper van mijn moeder.
Haar stem klinkt ’s nachts en nadert overdag.
Zij ging van kracht tot kracht steeds voort.
Bij Laat mij niet van druk verkwijnen
raakte haar alt tot de zoom van sopraan.
Ik kon niet tippen aan haar heiligheid,
was woedend jaloers op haar zwaluw.
Haar ziel verging echt van verlangen
maar toen ze kon, wilde ze blijven.
Bang voor de val, bevreesd
voor valsheid in geschrifte.