Leren van ‘beeldenstorm’
Door secularisatie en het Samen op Weg-proces worden de komende jaren veel protestantse kerkgebouwen overbodig. Kerkbesturen moeten lering trekken uit de sloopgolf die sinds de jaren zestig het bestand aan katholieke bedehuizen heeft getroffen. Architectuur- en kunsthistoricus dr. C. P. J. van der Ploeg zei dit donderdag bij de presentatie van het tiende Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800, in Amsterdam.
Van der Ploeg signaleerde „een zekere tragiek” in de ontwikkeling van de protestantse kerkbouw. Op het moment dat in de jaren vijftig en zestig katholieke kerken werden ontdaan van een overdaad aan ornamenten („soms bijna een verlate beeldenstorm”), kwam onder de protestanten een tegengestelde beweging op gang. „Van uitsluitend preekkerk naar een ruimte met meer zeggingskracht.”
Deze ’wijding’ was, zei Van der Ploeg, „gericht op het creëren van een meditatieve en ontvankelijke sfeer in het gebouw. Kleur en algemeen verstaanbare symbolen pasten daarbij. Terwijl de katholieke kerken werden ontdaan van hun uitbundigheid, haalden de protestantse kerken de kunst binnen op een nog nooit vertoonde wijze.” De historicus tekende hierbij aan dat het vooral ging om de aankleding van de ruimte. „Het ruimtelijk model zelf stond niet ter discussie.”
Deze bloei van de kerkelijke architectuur en kunst was meteen ook het einde ervan, stelde Van der Ploeg vast. „Voor de komende jaren ligt er een nieuwe opgave: niet alleen door de teruggang in kerkbezoek in het algemeen, maar ook door het SoW-proces zullen kerken overbodig worden. Dan moet er worden gekozen welke kerken behouden zullen blijven en welke zullen worden afgestoten. Juist de gebouwen uit de 19e en 20e eeuw, die nog maar zeer ten dele bescherming genieten, lopen daarbij het gevaar verloren te gaan. Veel gebouwen zijn niet alleen als complex van waarde, maar ontlenen hun betekenis ook aan hun stedenbouwkundige positie. In veel nieuwbouwwijken uit de 20e eeuw zijn kerken als visuele bakens in het stadsbeeld ontworpen.”
Van der Ploeg riep kerkbesturen op te leren van de sloopgolf die katholieke kerken in de jaren zestig trof. „Vroegtijdige signalering van problemen, zorgvuldige afweging van de betekenis van de gebouwen -waarbij ook de monumentale waarde nadrukkelijk moet worden betrokken- kan voorkomen dat in een later stadium overhaast moet worden gehandeld. Met een zorgvuldiger voorbereiding kunnen waardevolle gebouwen die anders mogelijk verdwijnen, gespaard blijven.”
De opvatting dat monumentenzorg niet de primaire taak van de kerk is, noemde Van der Ploeg „al te gemakkelijk. Kerken mogen deze zorg niet afschuiven op andere instanties. Waar officiële vertegenwoordigers keer op keer de betekenis van kerkgebouwen voor onze cultuur benadrukken, heeft de kerk ook zelf een culturele verantwoordelijkheid. Eigen protestantse kerkarchitectuur is er niet vanzelf gekomen; laten we die dan ook niet vanzelf laten verdwijnen”, waarschuwde hij.
Het door Meinema in Zoetermeer uitgegeven jaarboek, met de titel ”Niet een handvol, maar een land vol”, gaat in op een aantal aspecten van de protestantse kerkbouw in Nederland gedurende de laatste 200 jaar.