Oog voor alle Zuid-Afrikanen
Titel: ”Verkenningen van Zuid-Afrika. Achttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap”
Auteur: Siegfried Huigen
Uitgeverij: Walburg Pers, Zutphen, 2007
ISBN 90 5730 464 3
Pagina’s: 287
Prijs: € 24,95.
In vergelijking met het toeristisch comfort in onze tijd was het reizen door zuidelijk Afrika vroeger een uiterst moeizame en gevaarlijke onderneming, blijkt uit het boek ”Verkenningen van Zuid-Afrika”. In de achttiende eeuw was de kust van Zuid-Afrika tamelijk goed in kaart gebracht, maar het binnenland was onbekend terrein. Toch was de verleiding groot om juist dat binnenland in te trekken. Verhalen deden immers de ronde over een legendarisch rijk met een schitterende hoofdstad, een van goud overvloeiend rijk met de naam Monomotapa. Behalve materiële verlangens was ongetwijfeld ook nieuwsgierigheid, gekoppeld aan leergierigheid, in het spel. De reizigers naar de binnenlanden van zuidelijk Afrika wilden de onbekende, fascinerende natuur van Afrika verkennen, dieren waarover slechts wilde verhalen de ronde deden met eigen ogen zien en ze wilden nieuwe planten en bomen ontdekken om daarmee de burger thuis te kunnen verbluffen. De nieuwsgierigheid gold niet alleen de natuur, maar ook de inheemse mens. In de reisbeschrijvingen uit de achttiende eeuw wordt de inheemse bevolking van zuidelijk Afrika volstrekt niet overgeslagen.
In zijn boek ”Verkenningen van Zuid-Afrika” heeft de Stellenbossche hoogleraar Siegfried Huigen de oogst van vele jaren studie van de reisverslagen uit de achttiende eeuw samengevat. Huigen heeft de in het Nederlands, Frans, Duits en Engels geschreven teksten met zorg gelezen en volgens belangrijke criteria geordend. Het resultaat is een prachtig overzichtswerk dat keer op keer de diepte in gaat om de aangebrachte ordening van het overvloedige materiaal te onderbouwen. Huigen laat zien dat aan de meeste expedities die door de Verenigde Oost-Indische Compagnie werden opgezet de wetenschappelijke oogmerken ontbraken die bij individuele reizigers op de voorgrond staan.
De eerste reiziger die wetenschappelijke interesses liet domineren was de Duitse wetenschapper Peter Kolb (1675-1726), die met zijn boek over ”De huidige toestand van de Kaap de Goede Hoop” in 1719 de toon zette voor latere reisverslagen. Kolb nam geen genoegen met traditionele verhalen over de wereld van Zuid-Afrika. Hij wilde met eigen ogen waarnemen en daarvan verslag doen. Deze eigenzinnige, volledig bij de verlichting passende aanpak leidde er onder meer toe dat Kolb het bestaande, negatieve beeld van de inheemse bevolking, de Hottentotten, weerspreekt en hen tegen valse beschuldigingen in bescherming neemt. Huigen besteedt in zijn boek ruime aandacht aan de technieken van rapportage die de VOC hanteerde en schrijft bijvoorbeeld uitvoerig over de gefortificeerde handelspost aan de Delagoabaai (op de plaats van het huidige Maputo), die bekendstond als Fort Lijdsaamheijd. Deze naam spreekt uiteraard boekdelen.
Siegfried Huigen is een sceptisch historicus. Hij weigert klakkeloos de mening van gezaghebbende collega’s over te nemen. Deze houding leidt tot verrassende inzichten. Zo veegt hij de vloer aan met de ideeën van Marie Louise Pratt in haar boek ”Imperial eyes” uit 1992. Huigen laat overtuigend zien dat Pratt ongelijk heeft wanneer zij beweert dat de Europese reizigers de inheemse bevolking van Zuid-Afrika in hun reisverslagen negeerden. Het tegendeel is waar, en dat laat Huigen met behulp van Kolb, Robert Jacob Gordon en François Le Vaillant overtuigend zien.
Dan is er nog een heilig huisje dat Huigen omverblaast. Dat is het boek ”Imperialism” uit 1978 van Edward Said. Huigen laat zien dat de elkaar opvolgende reisverslagen een correctie van foutieve observaties en een toename aan fundamentele kennis van land en mensen inhielden. De opvatting van Said dat de ”representatie”, de beeldvorming van het exotische, een eigen werkelijkheid schept die zich als schijn blijft voortplanten, kan Huigen met behulp van veel reisverslagen weerleggen. De afbeeldingen van inheemse mannen en vrouwen in deze reisteksten zijn daarbij een zichtbare ondersteuning.
Mogelijk nog belangrijker dan het rijke materiaal aan reisbeschrijvingen dat Huigen de lezer in zijn boek presenteert, is de verbinding van de reisteksten met filosofische en wetenschappelijke theorieën uit de achttiende eeuw. Zo was de ”Histoire naturelle” van de Franse wetenschapper G.-L. de Buffon uit 1749 normatief voor de classificatie van dieren die de Europese reizigers in Afrika voor het eerst zagen. Een vergelijkbare status, maar dan met betrekking tot de inheemse volkeren, bezat het werk ”Considérations sur les diverses méthodes a suivre dans l’observation des peuples sauvages” [Beschouwingen over de verschillende te volgen methoden bij het waarnemen van wilde volkeren] uit 1800 van Joseph-Marie Degérando. Deze koppeling van de reisbeschrijvingen met fundamentele denkbeelden van de verlichting geeft een hechte structuur aan Huigens boek.
Ik kan het niet laten om ten slotte de aandacht te vestigen op een detail uit Huigens boek. In 1835 publiceerde jonkvrouw Augusta Uitenhage de Mist in het damestijdschrift Penélopé het ”Dagverhaal van eene reis naar de Kaap de Goede Hoop, en de binnenlanden van Afrika in 1802 en 1803”. Dit is de enige tekst van een vrouwelijke auteur over een reis naar de binnenlanden van Zuid-Afrika gedurende de door Huigen beschreven periode. In tegenstelling tot andere schrijvers -zoals John Barrow, die de Nederlandse kolonisten als uitermate lui, vadsig en wreed tegen knecht en dier typeerde- was Augusta Uitenhage de Mist vol bewondering voor de in haar ogen nijvere en zindelijke kolonisten. Voor fanatieke feministen is bij Augusta Uitenhage de Mist dus weinig munitie te halen.
Siegfried Huigen heeft met zijn boek een standaardwerk geschreven dat menige geïnteresseerde verder zal helpen bij het analyseren van de rol die de reisbeschrijvingen in de ontdekking van Afrika hebben gespeeld.