Begeerte
„Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Romeinen 7:24
Het is een droevige zaak dat een herboren christen nog de overblijfselen van zijn natuurlijke verdorvenheid omdraagt. Hij staat open voor de zware aanvallen van de satan. Dit deed Paulus uitroepen: „Ik ellendig mens.” Dit is zonder twijfel een van de oorzaken geweest waarom de apostel begeerde ontbonden te zijn en met Christus te wezen. Daarom zei hij: „Ik heb een begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn.”De voornaamste oorzaak van zijn begeerte was dat hij met Christus zou mogen zijn, en dat hij de tegenwoordigheid van Hem mocht genieten. Dit is mede oorzaak geweest van zijn begeerte dat hij vrijgemaakt mocht worden van zijn ellendigheid en vermoeidheid, hem toegebracht door de verdorvenheid die in hem was.
Dit maakt een christen zo ellendig, dat, als hij door kennis Christus begeert te zien, hij zijn ogen niet goed kan openen. Zal hij naar Hem luisteren zo heeft hij dovigheid in zijn oren. Wil hij met Hem spreken door gebeden, zo verneemt hij sprakeloosheid in zijn tong. Zal hij Hem nalopen, er is sprake van een slapheid in zijn knieën.
Het is met Gods kinderen als met Mefiboseth, die David niet kon volgen, hoe graag hij dat ook wilde. Het is niet zo zeer het onvermogen, maar onwilligheid en ontrouw waardoor de klacht ontstaat: „Ik ellendig mens.”
Theodorus Wyckenburgius, predikant te Haarlem
(”Rebecca van tweelingen zwanger”, 1658)