Houd op met mopperen over de zuil
Historisch gezien is het niet juist om te stellen dat de verzuiling de secularisatie heeft versterkt, stelt drs. A. A. van der Schans in reactie op dr. ir. J. van der Graaf (RD van woensdag). Het werkelijke probleem van de confrontatie met de moderne cultuur zit volgens hem dieper en ergens anders.
Volgens dr. ir. J. van der Graaf mag de zuil geen reservaat worden en dient de betrokkenheid op de hele samenleving opengehouden te worden. Behartigenswaardige woorden. De vragen die hij stelt zijn begrijpelijk als we zien op de genoeglijkheid die de zuil soms uitstraalt.Ik deel de opvattingen van Van der Graaf over de schadwuzijden van de verzuilingsmentaliteit, maar hij maakt in historische zin zo veel slordige opmerkingen dat het zinvol is een correctie en aanvulling aan te brengen in de discussie. Dit alles met het oog op de presentie van christenen en hun getuigenis in de samenleving.
Want daarover moet het in deze discussie gaan: het christen-zijn ín deze wereld. Als ik Van der Graaf goed begrijp, be- weert hij dat in de eerste drie eeuwen na de Reformatie echte gereformeerden nooit meer dan 10 procent van de samenleving hebben uitgemaakt en dat debatten plaatsvonden in het open veld, zeg maar zonder het bestaan van zuilen. Wat Van der Graaf bedoelt met echte gereformeerden is onduidelijk. Deze hebben in die tijd ook niet bestaan. Tot het ontstaan van de Hervormde Kerk in 1816 kon je in tweeërlei betrekking staan tot de Gereformeerde Kerk. Je was lidmaat of je was liefhebber, zoals de termen toen luidden. De liefhebbers konden niet deelnemen aan het avondmaal, maar waren wel enigermate met de kerk verbonden.
Ook als we de lidmaten de echte gereformeerden noemen, is het echter een mythe dat in de eeuwen na de Reformatie deze gereformeerde lidmaten maar 10 procent van de bevolking uitgemaakt zouden hebben. Die 10 procent is ontleend aan een bron uit 1587 van de historicus Pieter Bor (A. Th. van Deursen). In elk goed boek over religie in de Republiek kunnen we lezen dat gereformeerde lidmaten in 1620 ongeveer 20 procent en in 1650 40 procent van de bevolking uitmaakten.
Vergissing
En debatten die in deze tijd in het open veld plaatsvonden? Deze opvatting berust op een vergissing. In de 17e en de 18e eeuw verrichtten de leden van de verschillende bevolkingsgroepen, zoals gereformeerden, rooms-katholieken, dopersen en joden, hun sociaal-culturele en politieke activiteiten binnen de eigen levensbeschouwelijke kring. Alleen vóór de Reformatie vielen de kerk en de samenleving volledig samen. In de 17e en de 18e eeuw bestond voor elke kerk de samenleving uit haar leden. Tussen de verschillende groepen was nauwelijks of geen openheid, debat en contact. Daarom wordt de samenleving in de Republiek ook al verzuild genoemd (S. Groenveld).
In de 19e eeuw was het niet anders. Heidenen waren er toen bijzonder weinig. Bij de volkstelling in 1879 gaven, op een bevolking van 4 miljoen, 12.000 mensen aan onkerkelijk te zijn (H. Knippenberg). Meer dan ooit lokaliseerde tussen 1900 en 1960 godsdienst zich in een kerkelijke vorm (Peter van Rooden).
Als het gaat over het christelijke gelaat van de samenleving is er in de Nederlandse geschiedenis geen periode geweest waarin zo veel mensen naar de kerk gingen, waarin zo veel rekening gehouden werd met de zondagsrust en waarin zo veel kinderen onderwijs kregen op confessionele scholen, als tussen 1900 en 1960. Deze ongekende religieuze mobilisatie ging hand in hand met een toenemende verzuiling. Historisch gezien was na de periode van de middeleeuwen de invloed van het christendom op de samenleving het grootst tijdens het hoogtepunt van de verzuiling.
Werfkracht
Ons volk is in de geschiedenis in geestelijke zin niet prijsgegeven aan onchristelijke machten door verzuiling. Het is eerder andersom. Ook in 2007 verliest het christendom door de verzuiling (althans wat daarvan over is) niet aan invloed, al ben ik met Van der Graaf beducht voor een gebrek aan openheid naar de samenleving waarbij het bewaren van de eigen identiteit het enige element lijkt. Het gaat niet om het blinken of verzinken van de zuil. Het werkelijke probleem van de confrontatie met de moderne cultuur zit dieper en ergens anders. We moeten de spanning naar onszelf toe opvoeren.
De geschiedenis laat zien dat kerken en christenen zijn maar al te vaak in de wereld ondergegaan omdat ze geen geestelijk leven meer hadden. Of de boodschap bleef beperkt tot een persoonlijk, verinnerlijkt leven. De werfkracht van het Evangelie echter veronderstelt geestelijke diepte en kracht, opdat in de confrontatie met de cultuur werkelijke bekering en vernieuwing voor heel de kerk en heel het volk tot stand komt.
We moeten daarom minder praten en onder beding van Gods zegen meer bidden en werken. Zijn we zelf gegrepen door het Evangelie? Of is het slechts een bron van dis- cussie, waar we zelf uiteinde- lijk buiten blijven staan? Zitten we in of buiten onze zuiltjes te discussiëren over driemaal niets of zijn we het zout der aarde?
De auteur is docent geschiedenis aan hogeschool Driestar educatief.