Groeten is meer dan fatsoenlijk
Ze zijn een zeldzaamheid geworden, mannen die met een hoed de straat opgaan. Toch had het wel iets. Al waren ze het vaak niet, toch gaf het hoofddeksel de heren de uitstraling van een gentleman. Zeker wanneer ze bij het passeren van een voorbijganger de hoed iets optilden en een lichte buiging maakten. De groet uit beleefdheid kreeg daarmee extra cachet.
Voor een jongen van het boerenland was het zo’n veertig jaar geleden een hele belevenis om een zondag in een stadse gemeente door te brengen. Niet alleen het massale kerkbezoek verwonderde hem, maar vooral de manier waarop de kerkgangers met elkaar omgingen: beleefd, voorkomend en belangstellend.Als je in de jaren zestig drie kwartier tot een halfuur voor het begin van de dienst in de kerk van gereformeerde gemeente aan de Boezemsingel in Rotterdam zat, zag je dat sommige oudere kerkgangers bij binnenkomst eerst hun plaats opzochten. Zij deden daar het stille gebed, om vervolgens hun plaats weer te verlaten om verschillende gemeenteleden even de hand te gaan drukken.
Voor een tiener die in zijn thuisgemeente meer boerse omgangsvormen gewend was, riep dat een mengeling van gevoelens op: enerzijds de gedachte: doe maar gewoon, en anderzijds het besef dat het in Rotterdam-Centrum toch wel wat deftiger was en dat het er wellevender aan toe ging dan op het platteland.
Stadsmensen verbaasden zich op hun beurt over de boersigheid bij dorpelingen. Als bekenden elkaar tegenkwamen en groetten, kwam dat vaak niet verder dan „he” of „huh”, maar meestal beperkten de mensen hun groet tot een stilzwijgende knik, waarbij de kin nogal ver werd opgetild. Dat was alles. Zeker wanneer je zoiets als vreemdeling te beurt viel, mocht je wel heel blij zijn.
Omgekeerd
Inmiddels lijken de rollen omgekeerd. Uit een rapport dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) deze week publiceerde, blijkt dat er op het platteland meer aandacht is voor sociale omgangsvormen dan in de stad, waar men als anonieme burgers langs elkaar heen kan leven. Een groet, een praatje en een knikje bij het voorbijgaan lijken het beter te doen op het dorpsplein dan in de stad.
Beperkt
Toch heeft die uitkomst slechts beperkte betekenis. In veel dorpen blijkt er een tweedeling te bestaan: de geboren en getogen plattelanders versus de import. Binnen die groepen worden groeten en beleefdheden gewisseld, maar zodra het om iemand van de andere kant gaat, is er sprake van een zekere gereserveerdheid, zeker bij de echte plattelanders, die al die nieuwkomers met argusogen bekijken, stelt het SCP.
Stroom
Dat laatste heeft onmiskenbaar te maken met de effecten die de trek van de stad naar het platteland heeft gehad op dorpsgemeenschappen. De aanhoudende stroom nieuwelingen deed dorpen uitgroeien tot steden en veranderde de plaatselijke samenleving ingrijpend. Daarbij gingen de nieuwelingen vaak op luidruchtige wijze te werk, hetgeen bij de autochtone bevolking schrik teweegbracht. Op den duur herkenden zij hun eigen dorp niet meer. Waarom zou je dan nog vriendelijk zijn tegen die dorpsbestormers?
Toch mag dat verschil in achtergrond geen excuus zijn om elkaar zomaar voorbij te lopen. Het groeten is een vorm van wellevendheid waarmee wordt uitgedrukt dat de ander er als mens mag zijn.
De Duitse piëtist August Hermann Francke -hij leefde rond 1700- zei eens: „Mensen die elkaar bij het voorbijgaan niet groeten, beledigen de goede God dat Hij zo’n schepsel heeft gemaakt. De mens is de kroon van de schepping, die kun je niet net zo stilzwijgend passeren als andere schepselen zoals bomen en platen.”
Oosters
Het lijkt erop dat deze lutherse theoloog de zaak nogal zwaar aanzet. Echter: daarin staat hij niet alleen. De apostel Paulus besluit meer dan eens zijn brieven aan gemeenten met de aanbeveling „groet elkander met de heilige kus.” Daarmee sluit hij niet alleen maar aan bij de oosterse wijze van begroeten, waarbij mensen elkaar omhelzen op momenten dat men in Noordwest-Europa elkaar de hand zou geven.
Het gaat Paulus om meer. Met de heilige kus bedoelt hij het uitdrukken van de diepe eenheid die er binnen de christelijke gemeente moet zijn, omdat zij zich allen verbonden weten aan het Hoofd van de gemeente. Om dat uit te drukken kennen Oost-Europese baptisten nog steeds het gebruik om na de viering van het heilig avondmaal elkaar een kus te geven. Zoals dat ook gebruikelijk was in de christelijke gemeenten van de eerste eeuwen.
Eenheid
In de westerse wereld zou zo’n omhelzing wellicht merkwaardig overkomen. Maar er valt wel iets van te leren. Als Paulus oproept elkaar de heilige kus te geven, kan het niet zo zijn dat kerkgangers elkaar zomaar voorbijlopen.
Het elkaar als kerkmensen groeten, is erkennen dat men eenzelfde Naam belijdt, zoals men dat ook doet wanneer men zich voegt onder de prediking en wanneer men samen de psalmen zingt.
Een vriendelijke groet.
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.
Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl.