Akkerbouwer met oog voor de naaste
YSSELSTEYN - Hij vindt zichzelf geen leider, maar heeft wel een visie. Hij is in eigen oog meer boer dan ondernemer. Bewogenheid met de naaste ziet hij als hoogste roeping. Respect voor dieren en de natuur sluit daar naadloos op aan. Jan Janssen, biologisch akkerbouwer in ruste uit het Limburgse Ysselsteyn: „Het is mijn overtuiging dat het beter kan worden voor iedereen.”
Realistisch voorbeeld: een Nederlandse tuinder zet in Zambia een rozenkwekerij op. Zwarte werknemers vinden er een baan. Voor de voedselproductie wordt een -eveneens Nederlandse- akkerbouwer ingevlogen. De kinderen van de autochtone bevolking krijgen onderwijs op een door de vrouw van de tuinder gestichte school. Prachtig toch?Janssen glimlacht. „Die Nederlanders doen inderdaad prachtig werk daar. Maar het is niet het hele verhaal. Want die rozen worden geteeld op grond waarop ook voedsel had kunnen worden verbouwd. De bloemen komen uiteindelijk in Aalsmeer voor de klok, verreweg het grootste deel van de winst belandt zo in het Westen. En dat kan ik niet goedpraten, die winst hoort in Afrika te blijven.”
Niet dat de boer uit Ysselsteyn de ondernemer zijn winst niet gunt. „Helemaal niet. Ik ben zelf boer, ik weet dat boeren zich als ondernemers moeten gedragen om te kunnen overleven. Schaalvergroting en groei horen daarbij. Daar deed ik zelf aan mee. Maar toch wringt het bij mij. Want de naasten dichtbij en ver weg worden er niet per definitie beter van, integendeel. Het systeem waarin de wereldwijde landbouw moet opereren, deugt in mijn ogen niet.”
Janssen stapte recent uit de commissie landbouw en ethiek van de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB). „Daar heb ik meer dan twintig jaar in gezeten. Van huis uit kreeg ik een sociale inslag mee. We hadden het niet breed vroeger, maar iedereen was welkom op de boerderij. Wie aan de deur kwam, kreeg ham, brood of soep van mijn moeder. Dat was vanzelfsprekend.”
In de LLTB-commissie werd de akkerbouwer letterlijk met de neus op de feiten gedrukt. Hij maakte excursies naar landen zoals Bolivia. „Dat land was vroeger de graanschuur van de Verenigde Staten. De boeren daar zijn weggeconcurreerd door grote ondernemingen in de VS. Zes, zeven familiebedrijven beheersen de wereldgraanhandel, alle handelsafspraken ten spijt.”
Wat hem geweldig trof, was een opmerking van een indiaan, tevens boer: „Je hoeft ons niet te komen helpen, je moet ons niet beconcurreren.” In de ethische commissie probeerde Janssen begrip te kweken voor zijn visie. „Ik heb vaak de vraag gesteld: Zijn we goed bezig? En dan zeiden ze: „Meneer Janssen, wat dan?” Een doelstelling van de commissie ethiek is belangenbehartiging voor de derde wereld, plus beleidsbeïnvloeding. Als ik daar aandacht voor vroeg, was het: „Daar kunnen we toch niets aan doen?” Terwijl ik zeg: Dat is struisvogelpolitiek. Er is toch landbouwbeleid? We hebben toch christelijke politici? Ingrijpen is hard nodig.”
Janssen besloot het niet bij woorden te laten. Het CDA keerde hij de rug toe, de ChristenUnie krijgt nu zijn stem. „Iemand als Arie Slob spreekt mij aan als hij zegt: „Het is moeilijk, maar we moeten het wel doen. En dan ging het over het opkomen voor de belangen van anderen. We hebben maar 80 jaar te leven. Dan is het toch niet de bedoeling om elkaar in die korte tijd af te drogen?”
Ook in de commissie ethiek wordt Janssens stem niet meer gehoord. „Het hielp niet, dan houdt het voor mij op. Ik zal mijn visie op andere manieren proberen uit te dragen.”
Dat doet de agrariër niet alleen met het oog op de derde wereld. Hij ageert bijvoorbeeld ook tegen de komst van megabedrijven. „Hier in de buurt zijn plannen voor een boerderij met 1,3 miljoen vleeskuikens en 30.000 varkens. Dat is toch geen menselijke maat meer? Mijn vader had veertig varkens, drie koeien, een paard en deed er akkerbouw bij. Toen ik in 1967 een varkensstal voor 500 dieren bouwde, had mijn vader zijn zorgen: als je dat maar aankunt. Ik bedoel maar te zeggen dat ik er zelf ook aan meedeed, gedwongen door de markt.”
„Niemand zal mij een kwaad woord horen zeggen over ondernemers die het nog grootschaliger aanpakken. Ik kan het begrijpen, maar ik kan het systeem waarin groei alles is, uiteindelijk niet goedkeuren, omdat het ten koste gaat van kleinere gezinsbedrijven.”
Janssen vindt het jammer dat mensen zo rijk worden opgevoed. De noodzaak om oog te hebben voor de naaste wordt er niet groter op zo, vindt hij. „We zijn net mensen. We zorgen eerst voor onszelf.” Het wil er bij hem niet in dat „een nadenkende massa mensen” geen verandering kan brengen in de heersende structuur van de landbouw. „Als niet komt tot iet, dan kent iet zichzelven niet. Ik ben ervan overtuigd dat het beter kan worden voor iedereen. Je moet erin geloven.”