Drama van kolonisten en indianen
Voor zijn nieuwe roman ”De overgave” verdiepte Arthur Japin zich in de hartverscheurende geschiedenis van een negentiende-eeuwse kolonistenfamilie in Texas, in onverzoenlijke strijd met de indianen. Beide partijen komen echter in de loop van het verhaal voor de noodzaak van vergeving te staan. „Mensen moeten leren om zich in te leven in de ander, dat is belangrijk.”
Arthur Japin (1956) houdt van waargebeurde verhalen. Zijn succesvolle roman ”De zwarte met het witte hart” gaat over twee negerprinsjes die in de negentiende eeuw naar Nederland worden gehaald - echt gebeurd. ”Een schitterend gebrek” beschrijft de geschiedenis van Casanova’s eerste geliefde, Lucia. En nu ligt er dan ”De overgave”, een historische roman die zich afspeelt in het negentiende-eeuwse Texas. Meteen bij verschijnen al een bestseller.Het boek vertelt over de confrontatie tussen een blanke pioniersfamilie en een groep jonge Comanches. Centrale figuur is Granny, de kolonistenvrouw die in Japins verhaal in aanraking komt met haar indiaanse achterkleinzoon. Deze Quanah wil -voordat hij het hoofd buigt en met zijn stam in een reservaat gaat wonen- het verhaal van zijn overgrootmoeder en haar door de indianen geroofde kleinkinderen horen. Aan beide kanten volop gemengde gevoelens van woede en vertwijfeling en liefde en haat dus. Maar uiteindelijk is er geen andere oplossing dan vergeving.
Hoe komt u aan zo’n opmerkelijk gegeven?
„Op reis door Texas -nadat ik in 2004 de Librisprijs gewonnen had- kwam ik op een gegeven moment bij een plaatsje dat Quanah heette. Een paar huizen midden in de prairie, en een standbeeld met het opschrift ”Quanah Parker”. Ik las die geschiedenis, en ik schoot helemaal vol. Ben meteen rond gaan vragen, meer informatie gaan verzamelen, en in het hotel in Santa Fe heb ik diezelfde avond nog een opzetje geschreven. Voor een opera, want ik dacht: zo’n groot drama kun je alleen maar met theatrale effecten neerzetten.”
Maar het werd een roman.
„Toen ik meer over de achtergronden van de hele geschiedenis las, en op de figuur van Granny stuitte, dacht ik: Ik wil ín dat hoofd kruipen. Wat denkt zo’n vrouw, als ze datgene waar ze van houdt en waar ze naar op zoek is, terugkrijgt als iets wat ze haat? Wat ondergaat ze, wat voelt ze? Daarom moest het toch een roman worden. Ook al was de geschiedenis die ik las eigenlijk te gruwelijk voor woorden: moord, verkrachting, mishandeling, kinderroof. Ik moest die gruwelen omzeilen, ik wilde er mijn lezers niet op die manier mee confronteren.”
Sommige schrijvers vinden juist dat je bepaalde gruwelen niet scherp genoeg kunt aanzetten.
„Zo’n schrijver ben ik niet. Ik denk ook dat het verhaal er niet sterker van wordt: direct benoemen heeft dikwijls veel minder effect dan eromheen schrijven. En ik wil lezers niet afschrikken. Het is alsof je verliefd wordt op je hoofdpersoon, en je hoopt dat je lezers dat ook worden. Ik wil dus dat jij ook van die Granny gaat houden, dat je meegevoerd wordt door al haar hoogte- en dieptepunten, dat je begrip gaat opbrengen voor dat leven. Mensen moeten leren om zich in te leven in de ander, dat is belangrijk.”
Waarom?
„Als je je in één mens kunt inleven, voor één mens begrip op kunt brengen, weet ik zeker dat je dat ook voor meer mensen kunt. Daar wordt de wereld beter van. Als je kunt begrijpen hoe die ander geworden is zoals hij is. Als je inziet dat hij nooit in de eerste plaats iets doet om jou kwaad te doen, al lijkt dat misschien zo. Mensen zijn niet slecht, ze zijn vaak gekwetst door de omstandigheden. Je moet nooit oordelen over mensen.”
Maar mensen kunnen toch dingen doen die echt niet goed zijn?
„Door een oordeel te vellen over mensen, maak je vergeving onmogelijk. Om los te komen uit die cirkel van haat en vergelding moet je proberen je te verplaatsen in de ander, proberen te begrijpen welke vreselijke dingen hem aangedaan zijn, welke beweegredenen hij zou kunnen hebben.”
Bestaat er volgens u dan geen goed en kwaad? Uit uw roman blijkt toch duidelijk dat liefde iets goeds is en haat iets verkeerds.
„In abstracte zin kun je goed en kwaad wel onderscheiden. Maar zodra het over mensen en hun handelingen gaat, ligt de zaak niet zo zwart-wit. De mens verliest het paradijs op het moment dat hij eet van de boom van de kennis van goed en kwaad. Het leren maken van dat onderscheid lijkt mij het begin van alle ongeluk. Het verbijsterende is dat de meeste religies juist pretenderen precies te weten wat goed is en wat kwaad. Dat is mijn bewaar tegen georganiseerde religie. Geloof gun ik iedereen, maar zodra mensen er regels en voorschriften op willen toepassen, er restricties en eisen aan stellen, zodra ze iedere week een donderpreek nodig hebben, belijden ze niet hun geloof maar hun twijfel.”
Uw boek wekt soms de indruk dat het dapperder is om niet te geloven dan om wél te geloven.
„Het is dapper om te geloven in wat je voelt. Dat is iets anders dan aannemen wat je door anderen verteld wordt. Het is dapper om tegen de meerderheid in te gaan, hoe dan ook.”
Vandaar dat uw hoofdpersonen strengreligieus zijn, maar in hun hart ernstige twijfels koesteren?
„Op die manier kan ik hen, als buitenstaander, begrijpen. John Parker is privé, tegenover zijn vrouw, niet bang om zijn twijfel te tonen. Daarmee erkent hij ook haar twijfel, en dat is de reden waarom ze van hem houdt. Als je dat land ziet, waar geen enkele troost is… Ik kan me voorstellen dat dan alleen nog de drang om te overleven overblijft.”
Klopt die invulling van de karakters wel met de historische werkelijkheid?
„De feiten zijn historisch, tot en met de dood van Cynthia Ann - de kleindochter van Granny, de moeder van Quanah. Ik houd van geschiedenis, mijn nieuwsgierigheid naar de hoofdpersonen zou nooit jarenlang gaande gebleven zijn als ik niet had geweten dat ze echt hebben bestaan. De werkelijkheid is ook altijd veel vreemder en schokkender dan de verbeelding. Zo’n scalpeerscène zou ik niet eens durven bedenken, maar het is allemaal echt gebeurd. Als ik zulke dingen lees, word ik zo nieuwsgierig naar de mensen die dat meegemaakt hebben. Zo’n Granny, zou ze ooit tot vergeving gekomen zijn? Zou ze haar indiaanse achterkleinzoon ooit hebben ontmoet? En daar begint dan mijn eigen verhaal. Al die romanfiguren hebben natuurlijk iets met mijzelf te maken. Het zijn vaak eenlingen, mensen die hun plek in de maatschappij moeten bevechten, die moeten strijden om zichzelf te zijn. En ze zijn bezig met thema’s die mij ook bezighouden.”
Zoals het thema vergeving?
„Ik heb geen makkelijke jeugd gehad, problemen met mijn ouders, extreme pesterijen op school, zelfmoord van mijn vader. Toen ik een jaar of achttien, negentien was, zat ik helemaal vast in mijn verdriet. Dan kun je kiezen: óf je blijft je hele leven gevangen in je boosheid en machteloosheid, óf je probeert los te komen van de pijn en verder te gaan. Zodra je dat ene draadje van begrip voor die ander kunt vinden, zodra je kunt vergeven, heb je je leven weer in eigen handen.”
Dan is vergeven niet meer dan een manier om zelf verder te kunnen…
„Ik zat een paar jaar geleden in een televisieprogramma over kindermishandeling, en een van de andere gasten kreeg de vraag: ’Heb je ’t hem vergeven?’ Nee, zei ze, dat gun ik hem niet. Toen dacht ik: Dat klopt niet. Vergeving is niet iets wat je aan de ander gunt, je doet het voor jezelf. Maar als je zelf rust kunt vinden, is dat ook positief voor alles en iedereen om je heen. Die gedachte heeft vanaf het begin aan de basis van dit boek gelegen.”