Opinie

Sabbatsjaar heeft nog steeds betekenis

Het is mooi dat in de huidige Wet schuldsanering natuurlijke personen een element is terug te vinden dat stoelt op Bijbelse wetgeving rond het sabbatsjaar, stelt André van der Linden.

28 September 2007 08:06Gewijzigd op 14 November 2020 05:08

„Als het zogenaamde christelijke Westen geleefd had volgens de regels van de Thora en ook de regels van het sabbats- en jubeljaar in praktijk had gebracht (of de inspiratie en de originaliteit had opgebracht om deze te actualiseren), dan waren veel mensen -schuldenaren- in het Westen (maar ook de derdewereldlanden) nooit zo diep weggezakt geweest als nu het geval is. Dan zou er op tijd een correctie zijn toegepast.” Deze woorden van Bram Grandia uit zijn boek ”Zeven maal zeven, over sabbatjaar als Gods bevrijdende economie” (Baarn, 1998) prikkelen. Zou het waar zijn, kunnen we anno 2007 nog iets met die oudtestamentische regels?Uit de Thora -de eerste vijf Bijbelboeken- blijkt dat er diverse richtlijnen zijn opgesteld om in het oude Israël diepe armoede te voorkomen. De belangrijkste regel daarvoor is die van het sabbatsjaar, zoals dat is omschreven in Leviticus 25 en Deuteronomium 15. Elke zeven jaar was zo’n jaar ingesteld. Er werd kwijtschelding verleend aan iedereen die diep in de schulden zat.

Anno 2007 zouden we zeggen: iedereen kreeg zijn bestaansminimum weer terug. Naast het sabbatsjaar kende Israël ook het jubeljaar: na elke 49 jaar zou er een extra jaar van rust zijn, waarin armen ook bezittingen konden terugkrijgen die ze gedwongen waren kwijtgeraakt.

Armsten

Wie vielen nu onder deze regeling? Volgens de context ging het om de „really poor”, de echte armen. Alleen zij dus die in absolute armoede leefden, vielen onder deze regeling. Als het voorschrift namelijk toegepast zou worden op alle schulden, zou het aan zijn oorspronkelijke bedoeling voorbijschieten en zou het mensen buiten de agrarische sector bevoordelen, aldus dr. C. J. Labuschagne, die een uitvoerig commentaar op het Bijbelboek Deuteronomium schreef.

Daar komt nog iets bij. Want schulden maken was in het Oude Testament volgens Labuschagne echt iets voor ”arme” mensen. Er werd alleen geleend voor de allernoodzakelijkste consumptiegoederen, om het gezin in tijden van absolute armoede in het leven te kunnen houden. Vaak ging het daarbij om graan, zowel voor voedsel als voor zaaizaad. Zou een arme dat niet doen, dan zou hij met zijn gezin omkomen van de honger.

Omdat de oude Israëlieten vooral van veeteelt en landbouw op kleine schaal leefden, hoefde de rechter in Israël nauwelijks rekening te houden met het feit dat een wet als die van het sabbatsjaar alle financiële transacties zou lamleggen. Het ging immers maar om een gering aantal afspraken.

De sabbats- en jubeljaarswetten zijn de belangrijkste Bijbelse wetten op het gebied van de economie. De oproep tot kwijtschelding van schulden in Deuteronomium 15 is te lezen in de context van een periode waarin er in Israël sprake was van ingrijpende ontwikkelingen. Jarenlang had het volk als nomadenvolk gezworven in de woestijn. Toen ze zich in het land Kanaän vestigden, werden de meeste Israëlieten landbouwers, maar daarnaast kwam er een verstedelijkingsproces op gang. Er kwam een ambtenarenapparaat, een beroepsleger. Er kwamen hoge belastingen, die vooral drukten op de schouders van de allerarmsten.

Niet overgenomen

Werden de schulden kwijtgescholden? De Bijbelse normen van het sabbatsjaar zijn in het voorheen christelijke Nederland nooit ten volle overgenomen. Daarom is het opmerkelijk dat één aspect uit die oudtestamentische regel van het sabbatsjaar is terechtgekomen in een nog recente wet, de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) uit 1998. Want ook daarin wordt een (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden aan armen geregeld. In de WSNP staat dat wanneer een natuurlijke persoon wordt toegelaten tot de regeling van deze wet en zich gedurende drie jaar aan de gemaakte afspraken houdt, schuldeisers een eventueel restant van de schuld dienen kwijt te schelden. Puur formeel: de schulden worden omgezet in natuurlijke verbintenissen; de oude vorderingen mogen niet meer langs juridische weg worden afgedwongen.

Er is nog een verschil. De regel uit Leviticus 25 en Deuteronomium 15 had kennelijk een minder stringent karakter dan tal van andere oudtestamentische wetsbepalingen. Er wordt namelijk nergens gesproken over sancties voor mensen die zich niet aan die regel houden. Dat is met de WSNP wel anders.

Grote gebod

De regels en normen die God in het Oude Testament aan het volk Israël oplegde, zijn gedateerd en voor een belangrijk deel geënt op de samenleving van toen. Maar de basis van die regels, zoals die ook in de Tien Geboden is te zien, is ook voor huidige wetgeving van belang.

Wanneer in onze tijd bepalingen worden gevonden hoe met mensen om te gaan die in een uitzichtloze schuldsituatie terecht zijn gekomen, dan kun je daarin een gedeeltelijke toepassing zien van het oude beginsel, dat al in de wetgeving van Deuteronomium naar voren is gekomen. Het gaat om een beginsel dat ook wel het beginsel van de humaniteit genoemd wordt. Vanuit Bijbels perspectief is de grond van dit beginsel het grote gebod van de liefde (agapè) tot de naaste, veraf en dichtbij.

De auteur is werkzaam bij Prismabewindvoeringen te Zwijndrecht en is bewindvoerder in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer