Oordeelsdag in september 2002
Titel:
”Het Godsgetal”
Auteur: Willem J. Ouweneel
Uitgeverij: Aspekt, Soesterberg, 2002
ISBN 90 5911 067 6
Pagina’s: 286
Prijs: € 19,98. Wanneer Jezus op aarde terugkomt, weet niemand. De dag en het uur zijn alleen bij God de Vader bekend. Maar geeft de Bijbel geen concrete aanwijzingen over het tijdstip van Christus’ wederkomst? In de evangeliën, in de profetieën, in het boek Openbaring? De hoofdpersoon uit de roman ”Het Godsgetal” van dr. Willem J. Ouweneel combineert bijbelse gegevens tot een verbluffend nauwkeurige voorspelling.
”Het Godsgetal” bevat het verslag dat een zekere Edwin Achtel aan zijn psychotherapeut Olga de Vreugd heeft toegestuurd. Ouweneel heeft dit manuscript in handen gekregen en het, voorzien van het commentaar van Olga en een eigen voorwoord, uitgegeven.
Het verhaal draait om Edwins vriend Winfried Kohn, een intelligente, wat vreemde jongeman met een buitengewone belangstelling voor de wereld van de getallen. Cijfers en getallen weerspiegelen volgens hem goddelijke ordening. Wie ermee gaat stoeien, stuit voortdurend op wonderlijke eigenschappen van bepaalde getallen. Zo zouden 17 en 26 heel speciaal zijn: Godsgetallen. Dat heeft te maken met de getalswaarde die aan de letters van het alfabet (Latijns, Grieks, Hebreeuws) wordt toegekend.
Via zijn wiskundige inzichten raakt Winfried meer en meer geïnteresseerd in de Bijbel, waarin getallen immers ook een belangrijke rol spelen. Hij ontpopt zich als een religieus leider en weet een schare volgelingen achter zich te krijgen. Edwin geeft kritisch tegengas, maar kan zich niet onttrekken aan zijn charisma.
Winfried laat zijn berekeningen los op alle mogelijke bijbelteksten en preekt erover. Op een dag, ergens in 2001, doet hij zijn grote ontdekking: met de getallen uit Daniël 12 (1290 en 1335 dagen) becijfert hij ongeveer het tijdstip van Christus’ wederkomst. Die zou in het najaar van 2002 plaatshebben.
Waanzin
Bij zijn boerderij in Maartensdijk verzamelt Winfried nu zijn aanhang om zich heen. In tenten en caravans wachten ze de grote dag af. In deze tijd maakt Winfried een ontwikkeling in negatieve zin door. Meer en meer wordt hij de sekteleider die zijn volgelingen in een ijzeren greep houdt en geen tegenspraak duldt. De waanzin slaat toe en uiteindelijk blijkt alles zinsbegoocheling te zijn geweest. Op een gruwelijke manier komt er ten slotte een einde aan het bizarre kamp bij Maartensdijk.
Op het eerste gezicht lijkt ”Het Godsgetal” een ferme waarschuwing tegen het gevaar van hypergodsdienstige sektelijders en tegen het goochelen met (bijbelse) getallen. Ouweneel neemt zelfs in fysieke zin afstand van de beschreven gebeurtenissen: tussen Winfried en zichzelf plaatst hij maar liefst twee mensen: Edwin en Olga. Hij heeft het verhaal slechts uit de derde hand.
Het lijdt echter geen twijfel dat Ouweneel zelf buitengewoon geboeid is door de wonderlijke getallenwereld. Hij weet er verbijsterend veel van af en Winfried is in zekere zin zijn alter ego. Probeert Ouweneel zichzelf tot de orde te roepen met deze roman? Wil hij laten zien hoe gemakkelijk bijbelgetrouwe christenen tot excessen komen en zo zichzelf en anderen waarschuwen? Wellicht. Maar is dat de „duidelijke boodschap van het boek” die de lezer volgens Ouweneel kan oppakken?
Metahistorie
We kennen Ouweneel als een historicus die achter het wereldgebeuren graag zoekt naar de hand van God. Geschiedenis is voor hem vooral metahistorie: gewone, aardse gebeurtenissen maken deel uit van Gods plan met de wereld. Daarom herinterpreteert Ouweneel de geschiedenis en laat hij licht vallen op jaartallen en gebeurtenissen die historici onbetekenend vinden, maar die in zijn optiek diepere, goddelijke verbanden blootleggen.
Het jaar 586 voor Chr. is voor Ouweneel bijvoorbeeld erg belangrijk. De verwoesting van de tempel in Jeruzalem in dat jaar betekende het einde van de ”Sjechina”, van het wonen van God op aarde. Op dat moment trok Hij zich terug in de hemel en nam de mens op aarde het leven in eigen handen. Vandaar, zo meent Ouweneel, het ontstaan van zelfverlossingsreligies als het boeddhisme en het confucianisme. Zie hiervoor zijn boek ”De zesde kanteling”.
Deze opvatting komen we ook tegen in ”Het Godsgetal” bij Winfried. Hij spreekt van „de geweldige wereldwijde betekenis van dat jaar 586 voor Christus.” Op grond van Daniël 12 berekent hij vervolgens het tijdstip van Christus’ wederkomst.
Griezelig
Opvallend is dat juist deze berekening niets te maken heeft met het getallengegoochel waarmee Winfried verder tot vervelens toe bezig is. Het griezelige is dat de redenering van Winfried bijbels en metahistorisch gezien heel overtuigend is. Maar waarom maakt Ouweneel niet duidelijk dat Winfried hier exegetisch de plank misslaat? Waar blijven de tegenargumenten? Het enkele feit dat het met Winfried uiteindelijk helemaal verkeerd afloopt, legt niet voldoende gewicht in de schaal.
Het zal toch niet zo zijn dat Ouweneel probeert onder de dekmantel van een roman het tijdstip van Christus’ komst te voorspellen? En dat hij dat niet openlijk durft zeggen, om zich de schande die het Efraïmgenootschap en prof. F. W. Rutten ten deel viel te besparen wanneer zou blijken dat hij de plank missloeg? Het feit dat Ouweneel kiest voor een seculiere uitgever als Aspekt versterkt de argwaan. Hij hoeft de ’wereld’ toch niet zo nodig te waarschuwen voor mensen die aan godsdienstwaan lijden?
Blijft staan dat de Bijbel volzit met betekenisvolle getallen. In Openbaring klinkt zelfs een oproep tot rekenen: „Hier is de wijsheid: Die verstand heeft, rekene het getal van het beest; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig.”
De vraag of de jongste dag zich laat berekenen, is echter niet zinvol. Christus Zelf zei dat niemand de dag en het uur van Zijn wederkomst kent, behalve de Vader. Belangrijk is het evenmin om te weten wanneer Christus terugkeert. In de eerste plaats kan aan elk menselijk leven plotseling een einde komen. Uitrekenen wanneer de oordeelsdag is, is even nuttig als de dag van onze dood proberen te achterhalen. Daarbij komt dat het leven op aarde tot stilstand zal komen wanneer mensen daadwerkelijk geloven dat de datum van het einde bekend is. Luther mag dan gezegd hebben dat hij nog een boom zou planten wanneer hij wist dat morgen de wereld zou vergaan, het merendeel van de mensheid zal vermoedelijk reageren als de verdwaalde en misleide kudde in Ouweneels boek: het zal werkeloos en apathisch wachten op de wederkomst.
Elk uur
Voor de gelovigen geldt daarentegen dat zij Christus elke dag en elk uur met groot verlangen tegemoetzien. Het is jammer dat Ouweneel dat aspect niet met veel meer kracht voor het voetlicht brengt.