Gevangenisstraf
Mens & Maatschappij (82e jaargang nr. 3) bevat een artikel van de Utrechtse hoogleraar sociologie Paul Nieuwbeerta en anderen over de effecten van gevangenisstraf op later crimineel gedrag. Het ondergaan van gevangenisstraf zou delinquenten ervan moeten weerhouden opnieuw in de fout te gaan, maar in hoeverre is dat ook werkelijk zo?
Ten aanzien van de effecten van het uitzitten van een gevangenisstraf zijn allerlei vaak tegenstrijdige hypothesen op te stellen. Het is echter moeilijk om deze te toetsen, omdat er op dit gebied vrijwel geen experimenten mogelijk zijn.Bij een vergelijking van de beschikbare cijfers uit de Criminele Carrière en Levensloop Studie blijkt dat zij die rond hun 27e jaar een gevangenisstraf ondergingen, de eerste drie jaar na hun vrijlating vaker met de rechter in aanraking kwamen dan mensen uit controlegroepen die een andere straf kregen opgelegd of niet veroordeeld werden. Die controlegroepen werden zodanig samengesteld dat zij op een groot aantal relevante kenmerken vergelijkbaar zijn.
Wel is het aannemelijk dat zij die tot een gevangenisstraf veroordeeld werden in de ogen van de rechter een ernstiger geval waren dan zij die er met een alternatieve straf afkwamen. Dat maakt vergelijking moeilijk.
Op basis van dit onderzoek moet geconcludeerd worden dat gevangenisstraf een criminogeen effect heeft. Daarbij is het dan nog weer de vraag, zo signaleren de onderzoekers, of dat effect komt door de slechte invloed van het gevangenismilieu of doordat de gevangenisstraf leidt tot het verbreken van allerlei belangrijke sociale betrekkingen (werk, wonen, relatie). Betrekkingen die nadien niet eenvoudig kunnen worden hersteld. Heel veel wijzer worden we van deze studie dus niet.
Socialisme & Democratie (jaargang 64 nummer 7/8) is onder meer gewijd aan het rapport van de commissie-Vreeman over de verkiezingsnederlaag van vorig jaar. Ook Gerrit Voerman, hoofd van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, geeft daar commentaar op. Hij vindt dat de commissie geen antwoord geeft op de brandende vraag hoe de PvdA zich moet verhouden tot haar concurrenten, en met name tot de SP.
Activisme, populisme, anti-PvdA-sentiment, de authenticiteit van Marijnissen en de sociaaldemocratisering van de SP ziet hij als de voornaamste verklaringen van het electorale succes van deze partij. Veel meer dan andere politieke partijen is de SP actief buiten de vertegenwoordigende lichamen. Dat is nog een erfenis uit haar maoïstische verleden.
De SP beschouwt zich ook als de stem des volks. Daarom stelt zij gemakkelijk haar beginselen bij als die een blokkade vormen naar bepaalde delen van de samenleving. Zo heeft er een sociaaldemocratisering van de SP plaatsgevonden. Gemeenschapsbezit van de productiemiddelen is thans niet meer aan de orde. Daarbij is de PvdA de voornaamste tegenstander gebleven. Die beschouwt men hooguit als sociaalliberaal.
Voerman vindt dat de PvdA haar verhouding tot de SP moet normaliseren. Dat is nu moeilijker dan toen beide in de oppositie zaten. De SP moet ook geïntegreerd worden in het openbaar bestuur. De onderhandelingen over de nieuwe colleges van GS, waarbij de SP in alle provincies buiten de boot viel, noemt Voerman dan ook een gemiste kans.
In Wapenveld (jaargang 57 nummer 4) wordt de discussie voortgezet tussen Fleur de Beaufort, medewerkster van de Teldersstichting, en Stefan Paas, auteur van het boek ”Vrede stichten”. De Beaufort beklemtoont het primaat van het individu. Je kunt van mensen spreken, voorafgaand aan sociale verbanden.
Weliswaar staat een mens al voor zijn geboorte in relatie tot zijn ouders, maar die relatie is hem opgelegd. Ook veel dieren hebben een relatie met hun ouders. Vandaar dat zo’n relatie niet typisch menselijk genoemd kan worden. Het is daarom voor liberalen van groot belang dat kinderen gevormd worden tot vrije individuen. Niet alle opgelegde verbanden zijn per definitie slecht, maar relaties gebaseerd op vrije keuze zijn veel sterker dan gedwongen relaties.
Staat en burger gaan ook vooraf aan de samenleving. De staat schept de voorwaarden voor het samenleven van de burgers. Zo is veiligheid een absolute voorwaarde voor de individuele vrijheid. De politiek richt de samenleving echter zo min mogelijk in. Dat doen de individuen zelf.
Paas beklemtoont in zijn antwoord dat ze het beiden eens zijn over de heilzaamheid van de liberale democratie. Hij ziet die echter niet exclusief verbonden met het liberalisme, maar als het voorlopig eindpunt van een eeuwenlange geschiedenis in het christelijke Westen. In Nederland stelt het liberalisme zich tegenwoordig zeer wantrouwend op tegenover alles wat zweemt naar religie. Daarentegen onderkent het Angelsaksische liberalisme veel meer het maatschappelijk belang daarvan.
Individuele keuzevrijheid kan niet het enige morele principe in de samenleving zijn. Keuzevrijheid veronderstelt moreel gevormde mensen. Paas constateert de opkomst van een ultraliberalisme dat het uitgangspunt van de vrijheid ziet als het een en het al van het menselijk leven. Hier is sprake van een niet-christelijke of antichristelijke impuls in het liberalisme. Het christendom gelooft niet in de natuurlijke goedheid van de mens.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.
Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.