Verborgen romanfeiten
Af en toe lees je zo’n zinnetje voor in een roman: „Elke overeenkomst met de werkelijkheid berust op toeval.” Of woorden van gelijke strekking. Dan weet je genoeg: De schrijver heeft een voorval uit het dagelijks leven verwerkt tot verhaal, maar spreek hem (of haar) er vooral niet op aan.
Natuurlijk gebeurt dat laatste op gezette tijden toch. Jan Siebelink is hier een sterk voorbeeld van. Zijn roman ”Knielen op een bed violen” maakt nogal wat reacties los. Lezers die menen bepaalde figuren te herkennen voelen zich geroepen in de pen te klimmen om duidelijk te maken dat de beschreven personen in werkelijkheid héél anders waren en héél anders deden.Niet aan beginnen. Een roman spoort per definitie niet een op een met de realiteit. Het is de vrijheid van de schrijver een volstrekt nieuwe werkelijkheid te creëren, al dan niet met behulp van bouwstenen uit zijn privéarsenaal aan grote en kleine gebeurtenissen. Bovendien: een schrijver geeft zijn eigen kijk op de werkelijkheid. Zijn persoonlijke ervaring kleurt het verhaal. Voor veel moderne literatuur geldt wat Kloos beschouwde als de essentie van poëzie: het is „de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.” Geen discussie over mogelijk.
Maar hoe kun je van een lezer verwachten dat hij onderscheid maakt tussen feit en fictie als schrijvers zich zelf niet aan de spelregels houden? In interviews en tijdens bijeenkomsten met lezers gooit Siebelink meer dan eens olie op het vuur door op zijn minst te suggereren dat hij in zijn boek controleerbare feiten presenteert. Dat het echt allemaal zo is gegaan. En zo houdt hij zelf de discussie gaande. Goed voor de aandacht. Goed voor de verkoopcijfers.
Een ander spraakmakend voorbeeld is Connie Palmen. Haar roman ”Lucifer” gaat over de componist Lucas Loos, wiens vrouw Clara Wevers om het leven komt bij een val van een terras op het Griekse eiland Skyros. Het is geen ongeluk of zelfmoord, maar regelrechte moord. Lucas Loos is de dader. Tot zover de romanfeiten. In een nawoord verbindt Palmen de naam van de hoofdpersoon echter met Peter Schat, de echte componist (1935-2003). Zijn vrouw Marina Schapers overleed in 1981 in Griekenland onder verdachte omstandigheden.
Na het verschijnen van de roman was Nederland te klein. Karaktermoord, riepen critici verontwaardigd. Palmen speelde de vermoorde onschuld. In de VARA-gids zei ze: „Ik ben niet verantwoordelijk voor wat er niet staat. Er staat Lucas Loos en niet de naam van die andere componist. Dat is het spel. Een literair spel.” Precies. Maar laat het daar dan ook bij en hang geen naambordjes op luchtkastelen. Een roman is een roman, zoals een schilderij een schilderij is. Daar heeft een schrijver of schilder niets aan toe te voegen.
Tenzij er sprake is van een verborgen agenda. Heeft Palmen misschien een rekening te vereffenen met Peter Schat? Beleeft Maarten ’t Hart er een sardonisch genoegen aan een scheefgetrokken beeld te presenteren van zijn gereformeerde opvoeding? Wat bezielt Rob van Essen om in ”Kwade dagen” te beweren dat ”Ik ga slapen ik ben moe” een egoïstisch kindergebedje is terwijl hij wéét dat het tegendeel waar is?
En waarom schreef Willem Ouweneel eigenlijk de roman ”Het godsgetal?” In essentie gaat het in dit boek om een uitleg van Daniël 12. Hoofdpersoon Winfried Kohn leidt uit dit profetische Bijbelgedeelte af dat Jezus in september 2002 zou terugkomen op aarde. Het boek verscheen een paar maanden vóór dat bewuste tijdstip. Als lezer mag je natuurlijk niet op de gedachte komen dat Ouweneel zélf dacht dat Jezus’ wederkomst in die maand zou plaatshebben. En dat hij de roman gebruikte als dekmantel tegen de hoon van theologen, mocht hij het mis hebben.
Desondanks heb ik september 2002 enigszins onrustig doorgebracht.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.