Megakerken
Baptisten gaan in Drachten een megakerk bouwen. Het gebouw zou 5000 zitplaatsen moeten tellen. Zo’n bericht doet een beetje denken aan de Chrystal Cathedral in Los Angeles. Daar kunnen meer dan 10.000 mensen in. De Verenigde Staten tellen trouwens veel meer grote kerkgebouwen. De Amerikaanse godsdienstsocioloog Scott Thuma denkt dat het vooral gaat om mensen die geen interesse meer koesteren voor de traditionele manier van kerk-zijn. Dat trekt.
Lang geleden hadden christenen ook grote kerken. In de zesde eeuw bouwde keizer Justinianus in Efeze een basiliek van 110 bij 140 meter. Die kerk was groter dan de Sint-Jan in Gouda. Soms tellen in de zogeheten gereformeerde gezindte kerkgebouwen ook bijna 2000 of nog meer zitplaatsen. De christelijke gereformeerde kerk in Zwolle kwam in juni in het nieuws door het besluit om de bestaande drie kerken om te vormen tot één megakerk. Zo kwam het in de pers.In Zwolle viert traditionalisme geen hoogtij. In kerken van gereformeerde signatuur ligt dat soms anders. Dan ligt er nadruk op het vasthouden aan het oude. In beide situaties komen er op zondag velen bijeen voor de eredienst. Eigenlijk is dat heel bijzonder. Want de secularisatie neemt in West-Europa alleen maar toe.
Toch is het de vraag of het wijs is om een groeiende gemeente te huisvesten in een megakerk. Gaan mensen in een grote kerk niet gemakkelijk op in de massa? Zelfs als er -zoals dat in evangelisch gekleurde kerken gebeurt- sprake is van intensieve medewerking door gemeenteleden.
Wie een dienst in een grote kerk bezoekt, valt niet op. Afwezigheid valt evenmin op. In een gastvrije gemeente zijn de plaatsen immers vrij. Mensen komen op zondag luisteren naar een goede en veel zeggende redenaar. Of ze nemen deel aan hen aansprekende lofprijzing. Terwijl zij toch gemakkelijk opgaan in de massa.
Mogelijk werpt iemand tegen dat juist die massale, gemeenschappelijke lofprijzing zo groots is. Ze roept de tempelkoren in herinnering; 1 Kronieken 23:5 spreekt immers over 4000 lofzangers. Christenen die meer willen vasthouden aan het oude, genieten van het massale, gedragen zingen door een grote gemeente. „Dat doet iets vanbinnen.” Prachtig. Hoewel er volgens Johannes 3:3 meer nodig is dan ”iets”. Of iemand werpt tegen: „Ons kerkverband telt niet zo veel predikanten. Dan begrijpt u wel waarom wij een grote kerk bouwen.”
Toch is het niet goed dat iemand op zondag onderduikt in de massa, onopgemerkt één of twee keer naar kerk gaat, terwijl dat het enige contact is met de gemeente. De prediking van het Woord dient centraal te staan. Een ander belangrijk aspect is echter dat van de gemeenschap. De betrekking tot elkaar van zo niet wedergeboren, dan toch tot de heiligheid van het nieuwe leven geroepen leden.
Die gemeenschap manifesteert zich onder andere in het elkaar als leden van die ene gemeente -het ene lichaam- nodig hebben. In materieel en in geestelijk opzicht. Zij behoort handen en voeten te krijgen in de diaconale, priesterlijke betrokkenheid van leden op elkaar. In het gebed voor elkaars concrete noden. In het toezicht houden op elkaar. Die gemeenschap loopt het risico teloor te gaan in een gemeente die groot is, maar als los zand aan elkaar hangt.
Bestaat er juist binnen de heersende cultuur niet een risico dat mensen die behoren bij megakerken van megagemeenten ondertussen hun eigen leven leiden? Misschien raken ze tussen wal en schip. En bestaat er -als het waar is wat Scott Thuma zegt- geen gevaar dat mensen vroeg of laat weer raken uitgekeken op het nieuwe, weinig traditionele? Als een kerkenraad of -bestuur een megakerk denkt te bouwen, is het goed eerst de ’geestelijke kosten’ te overrekenen.