Nieuw verdrag verdient referendum
De regering heeft vrijdag besloten dat er over het nieuwe Europese verdrag dat in plaats van de verworpen Europese grondwet komt, geen referendum nodig is. Harry van Bommel denkt daar heel anders over.
De regering baseert zich bij haar afwijzing van een tweede referendum in hoge mate op het advies van de Raad van State. Dit belangrijkste adviesorgaan van de regering heeft de inhoud van het nog niet definitief vastgestelde nieuwe verdrag vergeleken met de tekst van de Europese grondwet en stelt vast dat er sprake is van accentverleggingen, vormveranderingen en het schrappen van symbolen zoals de Europese vlag en het volkslied. Die symbolen blijven op zichzelf overigens wel bestaan en daar is ook geen enkel bezwaar tegen. Tegelijkertijd constateert de Raad van State dat er juridisch weinig verschil bestaat tussen beide verdragen. Zo wordt het belangrijke handvest voor de grondrechten weliswaar niet integraal opgenomen, maar heeft de verwijzing ernaar dezelfde juridische bindingskracht.Vetorechten
De Britse denktank Open Europe heeft de bepalingen uit beide verdragen minutieus naast elkaar gelegd en becijferd dat 96 procent van de voorstellen uit de grondwet in het nieuwe verdrag terugkeert. Nog steeds worden belangrijke vetorechten, zoals voor justitie en binnenlandse zaken, asiel en migratie, opgegeven. Over deze machtsverschuiving moet niet geringschattend worden gedaan. De Britten hebben er dan ook voor gekozen om op het terrein van justitie en binnenlandse zaken een uitzonderingspositie te bedingen. Ook wordt vastgehouden aan een vaste voorzitter en een minister van Buitenlandse Zaken, al krijgt die laatste een andere aanduiding als hoge vertegenwoordiger. Het intact laten van deze voorstellen houdt in dat de soevereiniteit van de lidstaten verder wordt overgedragen aan de Europese politiek, zonder dat daar voldoende democratische controle over wordt uitgeoefend. EU-verdragen zijn allang geen gewone wijzigingsverdragen meer en daarom valt er veel te zeggen voor het voorstel van de SGP om voor goedkeuring van EU-verdragen een tweederdemeerderheid in het parlement te eisen.
Direct bij de vorming van de huidige regering werd duidelijk dat een referendum van regeringswege weinig kans van slagen zou hebben. CDA en ChristenUnie hebben beide principiële bezwaren tegen het referendum en dus werd gekozen voor de vluchtroute via de Raad van State. Het is de PvdA die nu in de problemen zit. In haar verkiezingsprogramma stond dat er over een nieuw (grondwettelijk) verdrag een referendum zou moeten worden gehouden. Door grondwettelijk tussen haakjes te plaatsen heeft de partij de indruk gewekt dat hoe dan ook om een referendum zou worden gevraagd. Na het akkoord over de inhoud van het nieuwe verdrag, vlak voor de zomer in Brussel, liet PvdA-fractievoorzitter Tichelaar weten „nu geen reden te zien om géén referendum te houden.” Vorige week voegde ook Kamerlid Kalma zich bij het PvdA-koor voor een referendum.
Politiek gesproken kunnen de sociaaldemocraten dus weinig anders dan steun geven aan een initiatiefwetsvoorstel uit de Kamer voor een referendum. Inmiddels ben ik met de voorbereiding voor dat initiatiefwetsvoorstel begonnen en heb ik alle andere partijen in de Kamer uitgenodigd dit mede met de SP in te dienen. De belangstelling bij D66, GroenLinks, Partij voor de Dieren en PVV is groot. Met de PvdA zitten we dan op een meerderheid in de Kamer en als de VVD het advies van het prominente lid Bolkestein opvolgt, zou de VVD die meerderheid zeer riant kunnen maken.
Ongeloofwaardig
Zowel voor- als tegenstanders van het nieuwe verdrag zouden het referendum niet moeten vrezen. Een peiling van Maurice de Hond van enkele dagen geleden laat zien dat 55 procent van de kiezers voor dat verdrag zou stemmen en 44 procent tegen. Beide kampen maken dus kans om in een goede campagne kiezers van het eigen gelijk te overtuigen. Het is volstrekt ongeloofwaardig om kiezers in 2005 wél een stem te gunnen en hun twee jaar later, bij een verdrag dat zo veel overeenkomsten vertoont met de Europese grondwet, die mogelijkheid te onthouden. Zou dat wel gebeuren, dan moeten we vrezen dat de kiezer zich meer dan ooit van de Europese politiek zal afwenden. In 2005 ging ruim 60 procent van de kiezers een stem uitbrengen bij het referendum. Bij de verkiezingen voor het Europese Parlement een jaar eerder was dat slechts 40 procent en de keer daarvoor nog geen 30 procent. Laten we die spectaculair gegroeide betrokkenheid bij Europese politiek niet in één klap verspelen door nu de burger buitenspel te zetten.
De auteur is Tweede Kamerlid en woordvoerder Europese zaken voor de SP.