„Dordt geen vreemde eend in bijt kerkgeschiedenis”
Vormen de Leerregels van Dordrecht een extremiteit in de kerkgeschiedenis, zoals vaak gedacht wordt? Of zetten ze juist een (leer)traditie voort die diepe wortels heeft in de kerk der eeuwen? Die vraag beantwoordde dr. G. van den Brink woensdag in de tweede van een serie van zes avondcolleges over Dordt in de Universiteit Leiden.
Om een antwoord te vinden, traceert Van den Brink de gedachtegangen over Gods verkiezen en verwerpen zoals die door theologen en concilies met name vanaf Augustinus naar voren werden gebracht.„Bij de vroege kerk noteren we een belangrijk accentsverschil tussen de Griekssprekende oosterse traditie en de Latijnssprekende westerse kerk. Oosterse theologen waren het er over eens dat de zonde de menselijke wil verzwakt en aantast, maar niet dat deze de wil en het vermogen ontneemt om voor het goede te kiezen. In het Westen daarentegen schrijft Tertullianus dat als gevolg van de zondeval ons gehele wezen veranderd is van oorspronkelijke gaafheid tot rebellie tegen zijn Schepper. Van een vrije wil kan dan nauwelijks meer sprake zijn.”
Griekse kerkvaders als Justinus Martyr, Origenes en Johannes van Damascus benadrukken volgens Van de Brink dat God van tevoren weet hoe mensen hun vrije wil zullen gebruiken. Daarop berust dan Gods raadsbesluit, door degenen die Zijn genade aannemen te verkiezen tot het eeuwige heil, maar tegelijk degenen die in de zonde volharden te verwijzen naar de eeuwige straf.
Augustinus heeft moeite met deze visie. Als Ezau verworpen werd op basis van het kwaad dat hij deed, werd Jakob dan ook verkoren op grond van zijn positieve opstelling? Augustinus zelf had het anders ervaren in de tijd van zijn bekering.
„Volgens Pelagius hebben wij mensen ook na de zondeval de vrijheid om niet te zondigen - als wij maar willen!” zei Van den Brink. „Augustinus brengt daartegen in dat als ons heil afhankelijk is van onze eigen wilskeuzes, de gelovigen zich zouden kunnen verheffen boven anderen, omdat zij betere keuzes maken.”
Zonde is voor Augustinus niet maar een kwestie van losse daden, maar van een staat waarin men verkeert. Als het onmogelijk is voor mensen om niet te zondigen, kunnen zij Gods genade alleen aannemen als God onze conditie doorbreekt en onze wil herstelt.
„Maar hoe zit het dan met mensen die niet tot geloof komen?” wierp Van den Brink op. „De enige oplossing is om alles op het conto te schrijven van Gods genade, die dan dus onweerstaanbaar is. Degenen die God niet verkiest, laat Hij, volgens Augustinus, eenvoudig in hun zondige staat.”
Deze lijn wordt na Augustinus voortgezet door zijn leerlingen, zoals Prosper van Aquitanië (390-455). In discussie met zogeheten semipelagianen stelt Prosper dat de verwerping een reactie is op de zonde van mensen, en dat mensen die niet behouden worden dat dus aan zichzelf te wijten hebben. „Een halve Augustinus”, noemt Van den Brink dit.
Dit gematigde augustinianisme werd dominant in de middeleeuwen. Toch bleven er telkens ook andere stemmen klinken. Zoals die van Isidorus van Sevilla (560-636), bij wie we voor het eerst de uitdrukking ”dubbele predestinatie” tegenkomen. Evenzo bij Gottschalk van Orbais (negende eeuw), die terug wilde vallen op de héle Augustinus, maar ondertussen diens predestinatieleer veel strenger neerzet dan Augustinus zelf ooit gedaan had.
„Calvijn verschuift zijn uiteenzettingen over de verkiezing diverse malen, uiteindelijk van de voorzienigheidsleer naar de leer van het heil: pas achteraf zien wij dat wij ons heil aan God te danken hebben. De predestinatie is dus een reden tot dankbaarheid! Toch kiest Calvijn voor de meest harde versie van de verwerpingsleer.”
„We zien dus twee lijnen lopen”, concludeert Van den Brink. Hij denkt dat de Dordtse Leerregels tussen die twee lijnen in zitten. „God besluit sommige zondaren te redden - dat heet verkiezing. En degenen die Hij niet verkiest, blijven dan automatisch in hun zonden liggen. Dat is dus niet een actieve daad van verwerping, maar meer een voorbijgaan aan. In die zin is Dordt dus bepaald geen vreemde eend in de bijt van de theologiegeschiedenis vanaf de vroege kerk en Augustinus.”