„Tienden staan voor 2 tot 3 procent inkomen”
Geven, schenken, zorg voor de naaste dichtbij en ver weg. Wat is goed? Hoeveel is genoeg? Het geven van de tienden staat gelijk aan een kerkelijke bijdrage van 2 tot 3 procent van het inkomen, betoogt prof. dr. Johan Graafland in zijn jongste boek ”Het oog van de naald”.
Het systeem van het geven van de tienden komt in de eerste Bijbelboeken verschillende keren aan de orde. Het koren, de wijn en het vee dat op deze manier werd afgezonderd, waren onder meer bestemd voor het levensonderhoud van de Levieten, die verantwoordelijk waren voor de erediensten in de tabernakel, later in de tempel.De tienden werden ook aangewend voor het lenigen van de nood van de armen in Israël en voor het houden van godsdienstige feesten. „Het betalen van de tienden impliceert de erkenning van de gever dat hij verantwoording aan God moet afleggen over al de bezittingen die God aan hem gegeven heeft”, aldus Graafland.
In ”Het oog van de naald” werkt hij het onderwerp verder uit. Onderdeel daarvan is het principe van het tiendenstelsel. Een op een vertalen van dit systeem naar het hier en nu kan niet. „Wij betalen al belasting om in de sociale nood van de minderbedeelden te voorzien. Dat zou betekenen dat de tienden in onze tijd beperkt kan blijven tot de kerkelijke bijdrage van 2 of 3 procent van ons inkomen.”
P. van der Staaij, penningmeester van de landelijke sectie kerkelijke administratie van de Gereformeerde Gemeenten noemt het onderwerp van de Bijbelse tienden „een lastig punt.” Vanwege een opdracht vanuit de synode bogen hij en anderen zich ooit over giften en geven, en bestudeerden zij ook de tienden. „De tienden kun je naar onze mening onmogelijk vertalen in 10 procent voor deze tijd”, aldus Van der Staaij.
Het is sowieso onmogelijk een percentage te noemen. „Tien procent waarvan? Je loopt er uiteindelijk mee vast”, betoogt Van der Staaij. Zo is de context waarin de tienden in de Bijbel worden genoemd in het nieuwe testament al weer anders dan in het oude testament. „In het nieuwe testament spreken de apostelen met name de christelijke gemeente aan. In de eerste Bijbelboeken gaat het veel meer over het hele volk. Wij hebben vandaag de dag te maken met een maatschappij die niet valt te vergelijken met die in de tijd van de Bijbel.”
Professor Graafland laat het niet bij het noemen van een percentage. Gemiddeld genomen zijn wij Nederlanders veel rijker dan de mensen in de Bijbelse tijd, zegt hij. „De meesten zijn daarom in staat om veel meer dan een tiende te geven zonder terug te vallen tot het welvaartspeil van de Israëlitische boeren of Galilese vissers.”
De hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg is voorstander van het regelmatig afzonderen van een deel van het inkomen, zonder de tienden als wet te willen zien. „Op den duur raak je eraan gewend en weet je niet beter.”
De commissie waarvan Van der Staaij deel uitmaakte gaf in dit verband richting de synode aan dat het goed zou zijn om in ieder geval het geven van de kerkelijke bijdrages -zowel plaatselijk als voor bovenplaatselijke doeleinden- regelmatig goed onder de aandacht te brengen. „Het onderwerp is het waard. De aandacht ervoor ebt gemakkelijk weg. Het mag niet zo zijn dat de aftreknorm van de fiscus leidend is in dezen. Dat is in ieder geval niet Bijbels.”
Twee procent van het inkomen, 3 wellicht. Of toch tienden of meer? Professor Graafland vindt het „allesbevredigende” antwoord niet. „De regel van de tiende biedt een praktische richtlijn. Maar ook dan zijn er nog zo veel mensen van wie het leven voortdurend bedreigd wordt en waar financiële hulp zo veel meer kan betekenen dan wat het ons aan eigen welzijn kost.”