Volharden
Het gebeurt wel dat overtuigde zielen soms zo werkeloos zijn in hun dagelijkse gewone gebeden van afzondering. De een is door de beslommeringen van deze wereld dermate bezet dat er nauwelijks tijd en plaats is om God te zoeken, of dat hij niet kan of durft te bidden. Een ander klaagt dat zijn hart zo verwijderd is, dat hij niet kan of durft te bidden, wil hij geen gevaar lopen de Heere te vertoornen. Een derde zegt: Ik vind bij mijzelf nog zo veel zonden en ongerechtigheden, dat ik genoodzaakt ben om aan mijn genadestaat te twijfelen. Daarom schroom ik om zo’n heilig en rechtvaardig God aan te spreken. Een vierde voert aan: Och, ik kan niet bidden. Mijn hart wil niet naar boven. O, dat ik de Geest des gebeds had. Er zijn er nog die zich behelpen met weer andere uitvluchten.
Zo weet de listige verleider zijn rol onder grote schijnredenen hier zodanig te spelen, dat hij de mens van de allernoodzakelijkste plicht aftrekt. Weg, weg dan met zulke uitvluchten. Laat de bedrieger u door zijn slinkse streken niet van het allernoodzakelijkste werk van een christen afleiden. Geen wereld, geen zonde, geen duivel, behoort ons van zo’n dierbare plicht af te trekken. Daarom, er is niets nodiger dan dagelijks zijn tijden tot het gebed uit te kiezen. Al gevoelt men zich nog zo ellendig.Wihelmus Themmen, predikant te Arnhem (”Nuttige samenspraken”, 1736)