Moedgeving
Als ze hun ogen opslaan naar de bergen van de schaduwen des doods, wat een moeilijkheden worden er dan beschreven. Daar moet Israël doorgaan eer zij voor God in Sion kunnen verschijnen. De Heere komt dikwijls met bitterheden, zelfs tegen Zijn erfdeel, dat Hij liefheeft. Dat doet Hij ook wanneer Hij Zijn aangezicht verbergt, zodat ze geen licht zien. Hij doet ze paden doorwandelen die ze niet gekend hebben en Hij neemt weg de blijde vertroosting van Zijn Geest.O, dan zijn ze verschrikt, zodat hun hart van angst en vrees haast omkeert. En wat oefent de wereld, die in het boze ligt, niet een kracht uit om die heilige wandelaar terug te drijven. Hoe roept die verleidende vrouw in haar hoerenversiersel om de gunst van de mensen, om ze in haar strikken te vangen door haar schoon schijnende bevalligheid. Aan onze rechterhand legt de satan lagen. Door zijn verborgen verzoekingen maakt deze hellegeest, onder Gods toelating, de levensweg van Gods kinderen zeer verdrietig en gevaarlijk. Wie kan met zijn tong uitspreken hoe veel krachtige tegenstand de Geest op de weg der gerechtigheid ontmoet van het verdorven vlees?
Echter, hoe reddeloos de heilige wandelaar in zichzelf aangemerkt ook mag zijn, en hoe het ook schijnt dat hem wijsheid ontbreekt, nochtans spreekt Asaf zich moed in wanneer hij zegt in Psalm 73: „Gij zult mij leiden door Uw raad.”
J. Arxhouck, predikant te Veere (Het gelukkig einde der rechtvaardigen, 1749)