„PKN moet Israëlstandpunt vasthouden”
HUIZEN - De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) moet blijven bij haar Israëlstandpunt zoals dat verwoord is in de kerkorde. De kerk moet zich niet laten „gijzelen” door een Palestijnse bevrijdingstheologie, waardoor van onopgeefbare verbondenheid met Israël niets overblijft.
Dat schrijven dr. ir. J. van der Graaf, dr. M. van Campen, dr. W. de Greef en dr. H. C. van der Meulen in een open brief die donderdag verscheen in de bladen De Waarheidsvriend en Confessioneel.De brief is gericht tegen uitspraken van dr. H. Veldhuis, predikant te Culemborg. Deze zei in een lezing op de recente startdag van de stichting Vrienden van Sabeel Nederland -een organisatie die vriendschap en verbondenheid uitspreekt met de Palestijnen- dat de PKN gegijzeld wordt door haar Israëltheologie.
„De inhoud van uw lezing spoort met de kritische insteek die u reeds geruime tijd publiek maakt inzake „onopgeefbare verbondenheid” met Israël van de kerk, eerst de Hervormde Kerk, nu de Protestantse Kerk. Maar nu u uw opvattingen verbindt met die van Sabeel Nederland en de bevrijdingstheologie van de stichter, dr. Naim Stefan Ateek, daagt uw visie ons des te meer uit tot een publiek weerwoord”, aldus de briefschrijvers.
Volgens hen liegen de stellingen van dr. Veldhuis er niet om. Deze zou gezegd hebben dat de Israëltheologie van de PKN „werkt als een ideologische sluier, die ons het zicht ontneemt op de geschiedenis en de situatie van de Palestijnen; ze is zelfs gefundeerd op een on-Bijbelse etnische basis en is een miskenning van de christologie van de apostel Paulus.”
Dr. Veldhuis is ook kritisch ten aanzien van de zogenoemde Handreiking van 1970, omdat de kerk daarin de staat Israël, volgens hem, theologisch heeft gefundeerd.
Volgens de open brief is dat echter een „onjuiste weergave” en zit er in de handreiking meer dubbele loyaliteit, dus zowel sympathie voor Joden als voor Palestijnen, dan dr. Veldhuis stelt. „Wil Israël niet worden als andere volkeren -het heeft immers weet van de Thora- dan heeft het ook de roeping het onrecht recht te zetten dat de „honderdduizenden rechteloze Palestijnen is aangedaan.” U wekt echter op zijn minst de schijn ook het recht van Israël op het land te willen aanvechten, gezien het feit dat bij u alle nadruk ligt bij de ontrechting van het Palestijnse volk, ook al in 1948. Wie echter de geschiedenis rondom 1948 leest zal genuanceerder oordelen”, aldus de brief.
De vier briefschrijvers vervolgen: „Het respect voor het zogeheten Joodse zelfverstaan betekent intussen niet een onvoorwaardelijke legitimatie van de concrete Israëlische politiek. Juist omdat het Joodse volk het volk van de Thora is, wat van geen enkel ander volk in deze wereld kan worden gezegd, en juist omdat wij als christenen mogen meelezen in de Schriften van Israël en ons daarom op bijzondere wijze met Israël verbonden weten, mogen wij, joden en christenen samen, de ogen niet sluiten voor de rechten en noden van de Palestijnen. Nog minder willen wij voorbijzien aan de christenen in deze regio. Het Joodse volk is onze oudste broeder en de Palestijnse christenen zijn onze broeders en zusters.”
De briefschrijvers bestrijden de tegenstelling die dr. Veldhuis volgens hen oproept tussen „het volk Israël als een etnisch gegeven en het volk van de Thora”, dat uitsluitend hen betreft die uit de Thora willen leven. „Die tegenstelling doet ernstig tekort aan het getuigenis van de Schrift. Het verbond dat God met Abraham en zijn nageslacht heeft gesloten en bevestigd heeft in de gave van de Thora, geldt geheel Israël en blijft in de belofte „Ik zal jullie tot een God zijn” voor altijd van kracht (Romeinen 9-11). Daarom heeft Paulus het over de „beminden om der vaderen wil”, met beloften voor de toekomst, ook al is het op dat moment zo dat velen Jezus niet als de Messias erkennen. U wilt de verbondenheid met Israël beperken tot een „bijzondere geloofsverbondenheid” die u onder andere fundeert in „gedeeld geloof”, terwijl Bijbels gesproken de verbondenheid met Israël gefundeerd is in Gods beloften die geheel Israël betreffen en die bevestigd zijn in Jezus Christus.”
De schrijvers van de brief vervolgen: „Doordat u niet over Israël als volk in etnische zin wilt spreken, is het ook niet vreemd dat de belofte van het land er bij u niet meer toe doet. Maar in de Schrift heeft de landbelofte te maken met Gods genadige nabijheid en zorg voor Zijn volk. Paulus, op wiens „grootse en universele visie” u zich beroept, zegt klaar en duidelijk dat God Zijn volk niet heeft verstoten. De genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk (Romeinen 11). Daarbij is de landbelofte inbegrepen.”
De briefschrijvers „hopen en bidden” dat de Protestantse Kerk de visie van dr. Veldhuis niet zal volgen. „Zonder Israël is de kerk niet volgroeid. „Israëls weg is nauw verbonden met de verwachting van de kerk” stelt de Handreiking van 1970. Uw visie staat naar onze overtuiging die verwachting in de weg en is ook heilloos voor de kerk, zowel hier als onder het Palestijnse volk.”