Studeren en kerkgang gaan vaak niet samen
Bezoek een campus van een Amerikaanse universiteit of college en je vindt wel ergens een ”chapel”, waarschijnlijk meerdere. Tel daarbij op de zalen waar ’s zondags en doordeweeks studenten en docenten bijeenkomen rond het geopende Woord en het beeld is weer compleet: Amerika is alleszins godsdienstig. Maar schijn bedriegt.
Zodra protestantse jongeren in de VS gaan studeren neemt de kerkelijke betrokkenheid dramatisch af. Twee derde van de studenten tussen de 18 en de 22 jaar die van huis uit gewend zijn wekelijks de kerk te bezoeken, heeft die goede gewoonte binnen een jaar verlaten. Ze zien een kerk alleen nog vanbinnen als ze tijdens vakanties bij hun ouders thuis zijn.De uitkomsten van een onderzoek van het instituut LifeWay Research in Nashville zijn schokkend. Voor de helft van de studenten die de kerk vaarwel zeggen, is dat een bewuste keus. „Ik wilde niet meer naar de kerk en toen ik naar de universiteit ging, zag ik mijn kans schoon”, zegt een van de geënquêteerden. Bij het andere deel is het kerkverzuim meer sluipend ontstaan. Hun baantje slokte hen op, ze moesten op zondag werken. Of: de afstand tot de kerk was te groot.
Roy Nickelson, kerkenwerker onder de studenten van Harvard University bij Boston, noemt het opvallend dat studenten nauwelijks als reden opvoeren dat ze door hun studie zijn losgeweekt van de kerk. „In de meeste gevallen blijkt dat jongeren voor de start van hun studie al innerlijk afscheid hebben genomen van het geloof. Zolang zij thuis waren, voegden zij zich naar de regels en gewoonten van hun ouderlijk huis. Maar zodra ze op eigen benen staan, gaan ze hun eigen weg.” Voor Nickelson is dit het bewijs dat de opvoeding thuis en de vorming op de middelbare school van groot belang zijn.
Het onderzoek van LifeWay Research geeft ook aan dat jongeren die gaan studeren zich vaak volstrekt ontheemd voelen, stelt onderzoeksleider Ed Stetzer. „Studenten in de VS gaan vaak honderden mijlen verwijderd van hun geboortegrond studeren. Daardoor kunnen zij jaarlijks maar twee of drie keer naar huis. In hun nieuwe omgeving hebben zij bijna nooit bekenden wonen op wie ze kunnen terugvallen. Ze moeten hun eigen weg vinden. Nieuwe vriendschappen worden gesloten in uitgaansgelegenheden. De een sleept de ander mee. Maar het aantal kerkelijk betrokken studenten dat jaargenoten meeneemt naar de kerk, is klein.”
Stetzer vindt dat plaatselijke kerken in universiteitssteden het vaak laten afweten. Ze zijn niet present bij introductiedagen. Ze zouden zich veel nadrukkelijker moeten presenteren in de publiciteitsorganen die studenten onder ogen krijgen. Op dat punt zijn volgens Stetzer de meer charismatische groepen veel sterker.
Opvallend noemt de onderzoeker van LifeWay Research het dat aanzienlijke aantallen studenten hun ouders niet vertellen over hun kerkverzuim. Dat durven ze vaak niet uit angst afgewezen te worden door familie en vrienden. Wanneer ze tijdens vakanties thuis zijn, voegen ze zich naar de gewoonten van het ouderlijk huis. Ze gaan mee naar de kerk, nemen deel aan Bijbelstudiegroepen en aan activiteiten voor jongeren. „Dat wijst erop dat sociale controle wel degelijk van invloed is op de kerkelijke binding”, aldus Stetzer.
Zowel hij als Nickelson wil daarom voorzichtig zijn met voorspellingen ten aanzien van de kerkelijke betrokkenheid van deze studenten als ze over enkele jaren afgestudeerd zijn. „Wanneer deze academici terugkeren naar de omgeving waar ze zijn opgegroeid, is de kans groot dat ze zich weer aansluiten bij een kerk. De kerkelijke gemeente is op dat moment weer van belang voor hun netwerk”, zegt Nickelson. „Maar het laat tegelijk zien dat veel Amerikanen wel erg gemakkelijk en oppervlakkig zijn in hun godsdienstbeleving. Het is vaak meer een zaak van gewoonte dan van overtuiging.”