Eindelijk iets doen tegen graaicultuur
Het was Bos’ sterkste moment tijdens de laatste verkiezingscampagne: het tv-debat waarin hij Balkenende aanviel op het thema van de topinkomens. „Noem mij slechts één maatregel die u hebt genomen om de schandalige groei van de topsalarissen aan te pakken.” De premier stond met een mond vol tanden.
De geslaagde aanval leverde de PvdA de verkiezingsoverwinning niet op. Wel belandden de sociaaldemocraten na een soepele formatie in het kabinet, met hun voorman op het invloedrijke ministerie van Financiën. Als er voor de PvdA ooit een kans was ten aanzien van de topinkomens de daad bij het woord te voegen, dan nu.Maar dat viel tegen. Een van de eerste keren dat bewindsman Bos met een kwestie op dit terrein werd geconfronteerd, haalde hij ten overstaan van iedereen bakzeil. Dat de VVD’er Hoogervorst als topman van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) 100.000 euro meer ging verdienen dan toen hij minister was, mocht vreemd lijken, het was toch nog altijd minder dan zijn voorganger kreeg, betoogde Bos. En tja, het was in elk geval 120.000 euro minder dan Hoogervorst in een vergelijkbare functie zou kunnen verdienen op de vrije markt.
Dit was nu wel duidelijk: als zelfs Bos, die van de topinkomens een belangrijk verkiezingsitem had gemaakt, er in de praktijk nauwelijks in slaagde op dit terrein vorderingen te maken, dan was het blijkbaar een echt moeilijke kwestie. Niet voor niets is er, sinds Kok in 1997 de „exhibitionische zelfverrijking” van topmensen in het bedrijfsleven hekelde, al heel wat water naar de zee gestroomd zonder dat er in de praktijk iets veranderde.
Balkenende II stelde de commissie-Dijkstal in, die in 2004 met een rapport kwam. De VVD’er stelde niet alleen voor het inkomen van ministers fors te verhogen, maar introduceerde ook de zogeheten Balkenende-norm: functionarissen in de publieke en semipublieke sector mogen niet meer verdienen dan de minister-president, momenteel dus zo’n 171.000 euro. Maar een helder besluit over deze zaken werd na dit advies niet genomen.
Deze week kwam Dijkstal met een vervolgrapportage. Grote vraag is namelijk wat onder de (semi)publieke sector gerekend moet worden en wat niet. De commissie probeert daarop een antwoord te formuleren. Ze onderscheidt drie sectoren, waarvoor dan drie verschillende regiems moeten gaan gelden. Hoe verder organisaties van de overheid afstaan, hoe meer vrijheid er moet bestaan om hoge, in de vrijemarktsector gangbare, salarissen uit te keren.
Dit is een realistische aanpak. Niet alle hoge salarissen kunnen over een kam worden geschoren. Over de vrije markt heeft de overheid, als het om salariëring gaat, bijna niets te vertellen. In de publieke sector daarentegen mag zij wel degelijk stevig sturen. Het gaat hier om het geld van de belastingbetaler, waarmee verantwoord moet worden omgegaan. Daar komt bij: hoe kan een overheid van werknemers loonmatiging vragen als ondertussen de salarissen aan de top de pan uitrijzen?
Het lastigst zijn de sectoren die zich in een grijs middengebied bevinden, zoals min of meer geprivatiseerde energiebedrijven. Zij beroepen zich erop dat ze moeten concurreren op een internationale markt en hun salariëring daaraan moeten aanpassen.
Het interessante van de commissie-Dijkstal is dat zij met een gedifferentieerde aanpak komt en voor elk van deze sectoren een eigen regiem voorstelt: van streng naar minder streng. Het kabinet doet er verstandig aan dit in hoofdlijnen te omarmen en er snel werk van te maken. Dit is het moment om eindelijk voortgang te maken in een weerbarstig dossier.
Het is ook een mooie kans om het christelijk-sociale aureool dat om dit kabinet hangt, waar te maken: de vrije markt niet afschaffen of onnodig inperken, maar wel begrenzen en in fatsoenlijke banen leiden. Uitvoering van de voorstellen van Dijkstal past in Bos’ sociaaldemocratische ideologie én in Balkenendes waarden- en normenverhaal. Kabinet, wat wil je nog meer?