Cultuur & boeken

Minder dirigent, meer inspirator

Hij is terug in het land waarvan hij in zijn hart nooit afscheid heeft kunnen nemen. Heeft Max van den Berg, sinds deze week commissaris van de Koningin in Groningen, nog altijd dezelfde radicaliteit als waarmee hij in de jaren zeventig als wethouder van de provinciehoofdstad opereerde en in de jaren tachtig het leiderschap van de PvdA uitoefende? „Ik leef meer bij het besef dat wat vandaag een succes was, morgen ondanks alle goede bedoelingen kan uitlopen op een mislukking.”

Ben Tramper
7 September 2007 09:08Gewijzigd op 14 November 2020 05:04
Max van den Berg keert na dertig jaar terug naar Groningen, waar hij sinds deze week commissaris van de Koningin is. „Ik ga graag het gesprek met mensen aan, maar ik heb wel mijn drempel. Ik ben niet van het type: hier kom ik.” Foto Rien Linthout
Max van den Berg keert na dertig jaar terug naar Groningen, waar hij sinds deze week commissaris van de Koningin is. „Ik ga graag het gesprek met mensen aan, maar ik heb wel mijn drempel. Ik ben niet van het type: hier kom ik.” Foto Rien Linthout

Met zijn aantreden als commissaris van de Koningin in Groningen lijkt de cirkel in de loopbaan van Max van den Berg rond. Nauwelijks 24 jaar was hij, toen hij als wethouder, de jongste van Nederland, aantrad in het Groningse stadsbestuur. De jeugdige politicus baarde opzien, niet alleen door zijn baard en lange haar, maar ook door zijn optreden. Hij was links en rechtlijnig en ging de confrontatie met andersdenkenden niet uit de weg.Sinds maandag is Van den Berg in Groningen terug. Hij is 61 jaar oud en heeft de afgelopen veertig jaar een indrukwekkende staat van dienst opgebouwd: na acht jaar wethouderschap was hij onder meer zeven jaar voorzitter van de PvdA, bijna tien jaar directeur van Novib en acht jaar voorzitter van de PvdA-fractie in het Europees Parlement.

Bent u erg veranderd, de afgelopen decennia?
„Zeker, al wil ik voorzichtig zijn. Er zit een kern in iemand die onveranderd blijft: zijn idealen, zijn opvattingen over het leven. Maar natuurlijk heb ik heel wat ontwikkelingen doorgemaakt. Toen ik me voor het eerst in het publieke leven begaf, was ik jong, idealistisch en erg ingekaderd in m’n denken. Ik zag alles door de koker van de partij. Daar ging ik voor.

In mijn tijd bij de Novib heb ik meer oog gekregen voor de opvattingen van mensen uit andere gezindten en partijen. Ik heb beter leren luisteren, ik werd minder dirigent en meer inspirator van mensen. Daardoor heb ik geleerd om zowel te relativeren als me te concentreren op wat er echt toe doet: Wat wil iemand en op welke manier kunnen we samenwerken?”

Milder geworden?
„Ja, met het besef: vandaag doe je ontzettend je best en slaag je, maar morgen gebeurt ondanks alle goede bedoelingen precies het omgekeerde en slaag je niet. Daar kan ik beter mee leven.”

„Hij kan onderhandelen als de beste, hij blijft gewiekst”, zei iemand over u.
„Ik wil mij inzetten voor zaken waarvoor mensen mij steunen, zoals ook mannen als André Rouvoet en Eimert van Middelkoop dat doen. Of ik gewiekst ben? Er zit een licht negatieve kant aan het woord. Volhardend, dat lijkt me een betere typering.”

Klopt het dat u een ietwat gesloten en verlegen karakter hebt?
„Dat verlegene, ja, daar zit wel iets in. Ik sta niet met m’n neus vooraan als er iets gebeurt.”

Is dat niet lastig voor een commissaris van de Koningin?
„Gastheer zijn, het gezicht van de provincie zijn, dat is geen enkel punt. Maar in het sociale verkeer stel ik me altijd bescheiden op. Ik vind het prettig om met mensen in gesprek te gaan, maar ik heb wel mijn drempel. Ik ben niet van het type: hier kom ik. Daar houd ik niet zo van.”

Max van den Berg groeide op in een sociaaldemocratisch gezin in Ammerstol, in zijn tijd wel het Moskou aan de Lek genoemd. Hij had een broer, die vier jaar jonger was dan hij. Zijn vader was humanist, zijn moeder vrijzinnig-hervormd. „Mijn ouders stonden op een eenvoudige manier in het leven: zorg dat je het goed krijgt, maar besef dat er meer in het leven is dan het materiële. Ik ging naar de zondagsschool en ik kreeg catechisatie.”

Na de verhuizing van uw ouders naar Oldenzaal kwam u terecht op een rooms-katholieke school van de paters karmelieten. Wat blijft u bij van hun spiritualiteit?
„Ik was een van de eersten die als niet-katholiek bij hen naar school ging. Tijdens de godsdienstlessen verdedigde ik wat ik had opgestoken van Luther en Calvijn. Dat vonden de paters prachtig. Mij viel hun gerichtheid op het aardse op. Ze leefden in balans met de natuur.”

Ziet u zichzelf als religieus?
„Ik sta in de lijn van mijn vader: opkomen voor menselijke waarden. Telkens weer merk ik hoezeer ik mensen die actief op zoek zijn naar zingeving, aantrekkelijk vind, zeker ook als dat voortkomt vanuit een bewuste levensbeschouwing. Zo heb ik in tal van landen moslims ontmoet die zich bij hun inzet voor de samenleving lieten inspireren door hun geloof. Zij probeerden de islam niet dwingend op te leggen via de politiek, maar kwamen op voor waarden als vrijheid en tolerantie. Vaak worden zulke mensen het meest gehinderd door fundamentalisten uit eigen kring die hun innerlijke overtuiging één op één willen overplaatsen naar de publieke ruimte. Dat heeft naar mijn overtuiging niets met spiritualiteit te maken. Wel met machtswellust.”

Met zijn terugkeer naar Groningen komen ook de verhalen over de tijd waarin Van den Berg wethouder was voor de dag. Met bijbehorende typeringen als ”ayatollah” en ”Raspoetin”.

Uw opvolgster bij de Novib, Sylvia Borren, zei ooit dat dat imago u altijd erg dwars heeft gezeten. Is dat zo?
„Nu kan ik er ook wel om lachen, in het verleden niet. Telkens als ik de afgelopen dertig jaar werd geïnterviewd, begonnen journalisten erover. Dan dacht ik: Jongens, houd er nu eens mee op, wees een beetje royaler, ik zal het in elk geval wel zijn. Ik wil best aangesproken worden op fouten, maar ik wil niet voortdurend worden vastgepind op slechts één periode in m’n leven. Dan ontstaat er een karikatuur. Dat is niet meer fair. Vergeet niet dat we toen in een gepolariseerde tijd leefden waarin mensen scherper op elkaar reageerden dan ze in werkelijkheid waren.”

Heeft dat imago u in de weg gestaan voor een ministerschap op Ontwikkelingssamenwerking?
„De situatie is heel eenvoudig. Ik had aan het ministerschap kunnen denken in 1986, toen de kans groot was dat de PvdA weer in de regering zou komen. Een halfjaar voor de verkiezingen had ik echter besloten om de partijpolitiek te verlaten. Daarna, in 1998, wilde ik heel graag minister worden, maar dat is niet gebeurd. Daar heeft mijn imago geen enkele rol in gespeeld. Ad Melkert moest voldoende vrouwen in zijn team hebben, hij koos voor Evelien Herfkens. Daar ben ik nooit zuur over geweest.”

Maar wel teleurgesteld.
„Ik wist dat ik als partijvoorzitter precies dezelfde keuze zou hebben gemaakt. Ik had er geen moeite mee.”

U had ook uw gevoelens.
„In dit soort situaties zijn er twee mogelijkheden: of je wordt wrokkig en je gaat op anderen afgeven, of je ziet de feiten onder ogen en je richt je energie op iets anders. Dat laatste heb ik gedaan. Ik ging voor het lijsttrekkerschap van de PvdA voor de Europese verkiezingen.”

U kenschetst de tijd waarin u aan uw publieke loopbaan begon zojuist als gepolariseerd. Hoe ziet u op die periode terug?
„Het waren de jaren waarin afscheid werd genomen van een enorm geïsoleerd bestuur. Slechts een klein clubje mensen maakte het gouvernement uit. Het nam grote besluiten zonder draagvlak onder de bevolking. „Ga maar rustig slapen, wij doen het wel voor u.” Die verhoudingen werden niet langer meer geaccepteerd. En terecht, denk ik.”

Was het ook niet een tijd van alles-moet-kunnen en vrijheid-blijheid?
„Er werd gezocht naar wat vrijheid in de praktijk betekende en hoe mensen hun eigen keuzes konden maken zonder daarin van boven af te worden gestuurd, laat staan gedwongen. Onder jongeren heerste een enorm idealisme. Zij wilden ergens voor staan, maar er ook concreet iets aan doen. In die tijd is veel gediscussieerd, indringend, over allerlei onderwerpen, ook heel existentiële. Tegelijk werd er ontzettend hard en gedisciplineerd gewerkt.”

Behalve het doorbreken van gestolde verhoudingen waren er verschuivingen op ethisch en moreel terrein: er kwam een vrije seksuele moraal, echtscheiding en abortus werden gelegaliseerd. De vraag is wat de samenleving er wijzer van geworden is; iedereen doet waar hij zin in heeft.

„Voor die tijd ging het op ethisch terrein niet veel beter dan in die woelige jaren. Er gebeurde heel veel wat het daglicht niet kon verdragen en wat onder de tafel werd gestopt.
Nederland is bij uitstek een land met verschillende partijen die weten dat zij hun zin niet aan anderen kunnen opleggen. Met thema’s als euthanasie en abortus heeft de samenleving in de jaren zeventig en tachtig geworsteld, maar ik vind dat er zorgvuldige akkoorden zijn gemaakt. Natuurlijk blijven er altijd mensen die vinden dat de compromissen te ver of niet ver genoeg gaan.
Als het gaat om normen en waarden, zie je dat de verbanden waarin mensen worden gevormd, veel ingewikkelder zijn geworden. Instituties als gezin, school en kerk functioneren minder normerend. Ontvoogding is mooi, maar er moet wel iets voor in de plaats komen.”

En is dat pijnlijk genoeg niet de leegte?
„Lang niet bij alle mensen. Ik ken ouders genoeg die hun kinderen heel verantwoord opvoeden. Laten we oppassen voor veralgemeniseringen. Maar ik erken: er zijn groepen in de samenleving waarmee het heel erg misgaat.”

Er is sprake van verruwing van het maatschappelijk leven. Wie een ander op straat aanspreekt, loopt zomaar klappen op.
„De hufterigheid in het publieke leven is groot, daar schrik ik soms ook van. Het tegengaan van irritant en asociaal gedrag en geweld moet daarom opnieuw worden geconstrueerd. Daar hebben we iedereen bij nodig en ik heb ook de indruk dat de regering daar hard aan werkt.”

Blijft het niet bij lapwerk? En komt dat niet doordat overheden mogelijk vanuit een al te positief beeld van mensen denken: samen maken we er iets moois van?
„Daar heb ik zelf nooit veel last van gehad. Ik ga er altijd van uit dat de mens redelijk in de touwen moet worden gehouden om zich goed te gedragen. Wat we hard nodig hebben zijn afspraken over ons onderlinge gedrag. Wat accepteren we wel, wat niet?”

Waarom zouden mensen zich daar iets aan gelegen laten liggen als hun ideaal neerkomt op het beleven van maximaal plezier voor zichzelf?
„Het is een ronduit onbenullige gedachte dat we kunnen leven zonder de ander. Er bestaat geen vrijheid zonder verantwoordelijkheidsbesef. Als het in de klas misgaat, heeft mijn kind er ook last van. Als het straatwerk bloeit, komt dat ook mij ten goede. Mensen hebben elkaar nodig, daarom moet iedereen de kans krijgen positief deel te nemen aan de samenleving.”

Bent u het eens met mensen die van mening zijn dat Nederland door secularisatie en islamisering zijn identiteit is kwijtgeraakt?
„Nee. Ik denk dat Nederland altijd voor een deel seculier is geweest. Zowel niet-religieuze als religieuze mensen hebben Nederland gemaakt tot wat het is: een vitaal en welvarend land, waarin respect heerst voor de ander en waarin we elkaar aanspreken op onze verantwoordelijkheid.”

„Ik vind dat we trotser op Nederland moeten zijn. We hebben in het verleden grote problemen voor de kiezen gehad. Maar elke keer kwamen we er met elkaar uit. Heel veel industriebanen gingen verloren, maar we zijn er met elkaar in geslaagd nieuwe banen te creëren. Negativisme lost niets op. Dan krijg je een samenleving met mensen die zich niet meer voor anderen willen inzetten.”

Spelen gevoelens van onbehagen een rol in de huiver voor Europa?
„Ja, maar niet alleen. Het heeft ook te maken met het feit dat de politiek onvoldoende heeft gewezen op voordelen als het ontstaan van nieuwe afzetmarkten, de misdaadbestrijding en de aanpak van milieuverontreiniging. Het nee tegen de Europese grondwet heeft echter duidelijk resultaat gehad. Ik hoop dat mensen het nieuwe verdrag steunen.”

En zich kunnen uitspreken in een referendum?
„Ik ben er voorstander van omdat het anders onder maatschappelijke druk wordt afgedwongen. De regering kan terecht zeggen: We hebben een goed verhaal, we lichten de Nederlanders in, we gaan ervoor. We zijn nogal wat verplicht aan de Europese samenwerking, al ben ik de eerste om te zeggen dat we moeten blijven streven naar meer parlementaire democratie.”

De achterban van de ChristenUnie en de SGP zou graag een verwijzing willen naar de joods-christelijke wortels van Europa. Waarom steunt u dit voorstel niet?
„Ik heb hierover ook met mensen uit de PvdA gesproken. „Waarom niet?” vroegen zij. Mijn antwoord is dat ik geen bezwaar heb tegen een beschrijving van de geschiedenis van Europa, maar wel als de christelijke wortels worden omschreven als van meer waarde dan die van bijvoorbeeld het humanisme. Er komt nog iets bij: de islam is inmiddels de tweede grote godsdienst van Europa. Ook daarom vind ik zo’n verbijzondering van het christendom niet voor de hand liggen.”

De PvdA wekt de indruk de moskee tegenwoordig positiever te bejegenen dan de kerk in de jaren zeventig. Is die constatering terecht?
„Helemaal niet. De kerk heeft veel van onze voormensen geleverd. In de jaren zeventig hadden alle instituties het moeilijk: niet alleen kerken, maar ook universiteiten en scholen. De PvdA heeft als beginsel dat mensen het recht hebben te geloven of niet te geloven. Of dat nu in de moskee gebeurt of erbuiten, zolang er geen haat wordt gepreekt is dat prima.”

U heeft inmiddels afscheid van Brussel en Straatsburg genomen. Hoe machtig wordt u in Groningen?
„De functie van commissaris heeft een interessante paradox in zich: enerzijds is hij het gezicht van de provincie, anderzijds wordt de politiek gemaakt door de gedeputeerden en zijn het de Provinciale Staten die de lijnen uitzetten. Mijn taak is het om te zien of de verschillende partijen in de provincie voldoende aan bod komen. Ik ben er voor alle Groningers en in het bijzonder voor hen die last hebben van achterstand of die ideeën hebben die maar niet gehoord worden.”

Zou u niet graag meer inbreng in het maatschappelijk debat hebben gehad?
„Maar iemand die boven de partijen staat houdt niet op met betrokken te zijn bij ontwikkelingen in de samenleving. Ik laat me ook in Groningen graag op belangrijke thema’s aanspreken.”

Maar zit u dan niet al te zeer in een, vergeef me het woord, uithoek?
„Groningen is op alle manieren een open provincie, of het nu richting Noord-Duitsland en Scandinavië is of richting het zuiden en het westen. De Randstad heeft Groningen hard nodig om zelf goed vooruit te kunnen.”

Met andere woorden: Den Haag gaat nog veel van u horen?
„We zullen zien. Ik ga eerst proberen de rol van commissaris goed in te vullen. Dat lijkt me mijn primaire taak. Ik vind het een prachtige opdracht.”


Levensloop Max van den Berg

Drs. Max van den Berg werd in 1946 geboren in een sociaaldemocratisch gezin in Ammerstol. Op zesjarige leeftijd verhuisde hij naar Oldenzaal, waar hij naar school ging bij de paters karmelieten, het huidige Twents Carmel College.

Na zijn studie sociologie werd Van den Berg in 1970 wethouder van Groningen, samen met zijn partijgenoot Jacques Wallage, tegenwoordig burgemeester van Groningen.

Van 1979 tot 1986 was Van den Berg voorzitter van de PvdA. Daarna werkte hij dertien jaar bij de Nederlandse Organisatie voor Ontwikkelingssamenwerking (Novib), waarvan de laatste tien als algemeen directeur. In 1999 werd hij lid van het Europees Parlement.

Van den Berg is gehuwd met journaliste Geke van der Wal.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer