De waarschuwing van Vuijsje
Dat is mooi. Eindelijk iemand buiten christelijke kring die pleit voor het behoud van de christelijke moraal en die de sloop van kerkgebouwen een halt wil toeroepen.
Herman Vuijsje, bekend socioloog en schrijver in seculiere media, distantieert zich van fanatieke atheïsten die godsdienst gevaarlijk vinden en daarom willen afschaffen. Maar veel verder dan „een beetje jaloers” zijn op mensen die geloven, komt hij niet.De titel van zijn nieuwste boek, ”Tot hiertoe heeft de Heer ons geholpen”, geeft volgens Vuijsje precies aan waar het probleem zit. Tot hiertoe was God present in de samenleving. Maar „Hij heeft ons losgelaten” en dus zitten we met een probleem. We moeten het zelf uitzoeken. Zonder Hem zullen we een beschaving krijgen „die een mengsel is van beschaving, onbeschoftheid en onverschilligheid.” Vandaar dat Vuijsje pleit voor herwaardering van het christendom.
Het geloof als zodanig is aan hem niet besteed. De socioloog gelooft niet in God en ook niet in iets. Verklaarde atheïsten vinden in hem echter geen medestander. In het fanatieke ontkennen van de waarde van het geloof ziet hij een groot gevaar. Dan kom je in een samenleving terecht die leeg, normloos en stuurloos is.
Dat het vandaag de dag nog steeds redelijk loopt in onze samenleving, heeft volgens de schrijver te maken met de resten die zijn overgebleven van de vroegere dominantie van het christendom in de West-Europese cultuur. Dat we ons nu los van God weten te gedragen, komt omdat Hij nog in onze hoofden zit.
Juist vanwege die opvoeding die West-Europa via het christelijk monotheïsme heeft gekregen, heeft Vuijsje er geen behoefte aan om de laatste resten van het christelijk geloof met wortel en tak uit te roeien. Integendeel. Hij pleit ervoor de nagedachtenis en nalatenschap van God te koesteren. Het afbreken van kerken of het ombouwen ervan tot tapijthallen heeft zijn goedkeuring beslist niet. Hij wil de gebedshuizen herbestemmen tot plaatsen van bezinning, meditatie en zelfreflectie.
Museum
Een herleving van de traditionele godsdienst acht Vuijsje uitgesloten. Het geloof in een God Die leeft en regeert, is volgens hem uit de tijd. Het reanimeren van de „dode God” noemt hij „het trekken aan een dood paard.” Dat neemt niet weg dat hij mensen die behoefte hebben aan het geloof in God wel de ruimte wil geven. Zelfs heeft hij sympathie voor orthodoxe christenen. „Als ik in de Alblasserwaard ben, en ik zie de kerkgangers met hun donkere pakken en hun Bijbels met goudbeslag, dan denk ik: dat is mooi. Niet omdat ze een soort levend openluchtmuseum zijn, maar omdat ze consequent proberen te leven volgens christelijke maatstaven. Ook al gaat dat soms gepaard met opvattingen, bijvoorbeeld over de positie van vrouwen, die ik volstrekt niet deel.”
Van het over een kam scheren van orthodoxe protestanten en fundamentalistische moslims, zoals fanatieke atheïsten wel eens doen, wil hij niet weten. Het hele debat over de afschaffing van de godsdienst noemt hij in HP/De Tijd tijdsverspilling. „Ze hebben het eigenlijk over de extreme kantjes van de islam. Maar dat durven ze niet hardop te zeggen en dus trekken ze er het kerkelijk christendom bij met verhalen over antiabortusdominees in de VS en zo.”
Vuisjes betoog doet bijna weldadig aan te midden van veel kritiek op en smaad voor het christelijk geloof. Is het niet zaak zijn redenering te omarmen en in te brengen in het maatschappelijke debat over de betekenis van religie en over het onderscheid tussen christendom en islam? De verleiding om die kant op te gaan is groot. Dan horen uitgesproken tegenstanders van godsdienst en van christendom het tenminste eens van iemand die er niet van beticht kan worden zich zielig te voelen omdat hij kritiek op zijn overtuiging krijgt.
Aantrekkelijk is het misschien, maar verstandig niet. Juist doordat christenen publicaties als die van Vuijsje als een verademing ervaren, zijn ze zich niet altijd bewust van de minpunten. Met zijn boek wil de socioloog de redelijkheid en het waardevolle van de christelijke traditie onderstrepen. Hoe aangenaam dit geluid ook mag klinken in het atheïstische lawaai binnen onze maatschappij, er blijven op fundamentele punten verschillen. Het gevaar bestaat dat die onvoldoende worden onderkend.
Niet overbruggen
Bijna anderhalve eeuw geleden was Groen van Prinsterer de eerste die wees op de grote tegenstelling die bestaat tussen het niet-christelijk denken en het christelijk geloof. Alles wat niet wortelt in het geloof beschouwde hij als zonde. Tegenover het Evangelie staat het menselijke, revolutionaire denken. Zoals de Bijbel leert: al wat uit het geloof niet is, is zonde.
Die geweldige tegenstelling zag hij in een tijd waarin de samenleving die beheerst werd door fatsoensdenken. Dat antithetische denken stempelde zijn opstelling binnen en buiten het parlement. Al zijn geschriften ademen de gedachte dat de antithese tussen christelijk geloof en ongeloof niet valt te overbruggen.
De tegenstelling is er nu nog. Hoe sympathiek Vuijsjes waardering voor het christendom ook is, hij wortelt in een geheel ander geloof. Volgens Vuijsje is God dood. Hij heeft de westerse maatschappij alleen een interessante erfenis nagelaten en die moeten we koesteren. Van de realiteit van een levende God, Die alles ziet, hoort en bestuurt, Die Zijn wetten stelt, daar wil hij niet van weten. In een interview met HP/De Tijd zegt hij: „We moeten niet op het graf van God gaan dansen, maar ook niet doen alsof Hij nog bestaat.” God heeft afgedaan, is weg, maar Zijn nagedachtenis is waardevol.
Alleen vanwege het feit dat onze beschaving gestempeld is door het christelijk geloof, wil hij de nagedachtenis van God in ere houden. Uitsluitend om het behoud van fatsoen en respect koestert hij het christelijk erfgoed. Hoe belangrijk dat ook is, daar mag het de christen primair en ten principale nooit om te doen zijn. Hij gelooft niet in een boodschap van fatsoen, maar in een prediking van verlossing.
Het grote gevaar van het fatsoenschristendom, dat zich overigens ook binnen reformatorische kerken manifesteert, is dat de hoekigheid van het Evangelie wordt weggeschaafd. Het Evangelie is de Jood een dwaasheid en de Griek een ergernis. Het bindt niet een samenleving tot een fatsoenlijk geheel, maar brengt door zijn radicaliteit juist verdeeldheid.
Die antithetische gedachte, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen van het licht en kinderen der ongehoorzaamheid, zal bij Vuijsje en zijn medestanders begrip en ergernis oproepen. Daar ligt voor christenen de kloof met hen die het christendom uitsluitend willen gebruiken om de samenleving op te poetsen.
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl.