Verborgen voor wijzen, geopenbaard aan kinderen
Augustinus spreekt niet te stellig over God, maar laat het mysterie intact. Dat stelt prof. dr. Paul van Geest in zijn boek over het denken van Augustinus over God. Augustinus brengt het zien van God in verbinding met de zuiverheid van het innerlijk. „Men moet God niet zoeken met de ogen, maar met het hart, dat vooral gevoed wordt door de liefde en nederigheid.”
Prof. Van Geest is hoogleraar augustijnse studies aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg en aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Van Geest vindt het opmerkelijk dat in de literatuur over de kerkvader weinig te vinden is van de gedachte dat in Augustinus’ spreken over God een besef van Gods onkenbaarheid blijft doorklinken. Augustinus zou met zijn intellectuele bespiegelingen te weinig ruimte laten voor de geloofsmysteries, zo luidt een gangbare gedachte.Van Geest laat in zijn boek zien dat Augustinus enerzijds bijgedragen heeft aan de uitwerking van de christelijke leer -H. Bavinck noemde hem zelfs „dé dogmaticus van de christelijke kerk”-, anderzijds voortdurend vragen bleef stellen bij de toereikendheid en de gepastheid van de godsbeelden. Gods onkenbaarheid en onuitsprekelijkheid blijven volgens hem gehandhaafd, zonder dat Augustinus Gods geheim echter zó geheim laat dat niemand weet dat er sprake is van een geheim. Augustinus kan en wil immers niet zwijgen over God.
Liefde en nederigheid
De schrijver laat zien dat Augustinus zich vanaf het begin bewoog op het snijvlak van spreken en zwijgen over God. Aan de manicheërs ontleende hij de weerzin tegen de antropomorfe, lichamelijke godsbeelden en benadrukte hij dat God immaterieel en geestelijk is. God blijft een geheim. De kerkvader schrijft dat het onmogelijk is iets over God te zeggen dat God waardig is. „Zelfs alles in de Heilige Schrift wat volgens haar op passende wijze over God wordt gezegd, is eerder afgemeten aan het menselijk bevattingsvermogen dan aan de verhevenheid van God.”
Van Geest beschrijft Augustinus in het kader van de traditie van het (neo)platonisme, de kerkvaders en de zogeheten ”negatieve theologie” (over God is alleen positief en bevestigend te spreken via de negatieve weg der ontkenning). Augustinus staat in een traditie waarin Gods verhevenheid tot uitdrukking gebracht wordt zonder dat deze de nabijheid van God uitsluit. De schrijver gebruikt daarvoor twee begrippen: een benadering van God „naar de taal toe” (kataphatikè) en een benadering „van de taal weg” (apophatikè). Augustinus houdt het midden tussen deze benaderingen, aldus Van Geest.
God is zuiver Geest en dus niet lichamelijk te aanschouwen, ook na dit leven niet. Boeiend is dat Augustinus het zien van God in verbinding brengt met de zuiverheid van het innerlijk. Men moet God niet zoeken met de ogen, maar met het hart, dat vooral gevoed wordt door de liefde en de nederigheid. De liefde blijkt voor de godskennis cruciaal te zijn. De mens kan hoogstens stamelen over God. Als Augustinus de vraagt stelt wat we over God kunnen zeggen, zegt hij: „Want als je begrijpt wat je wilt zeggen, dan heb je het niet over God. Als je het kunt begrijpen, dan begrijp je iets anders dan God.” Die terughoudendheid is te zien in ”De Trinitate”, waarin Augustinus terughoudend spreekt over het mysterie van de Drie-eenheid. Van Plotinus wist hij dat de hoogste werkelijkheid niet in taal en denken te vatten valt en van Paulus leerde hij dat de mens als in een spiegel ziet.
Maar Augustinus weigert niets te zeggen! „Wat moeten we doen? Zwijgen? Kon dat maar!” Al blijft de ziel in onzekerheid wie God nu ten diepste is, Augustinus ziet in de „gelijkendheid” tussen mens en God een mogelijkheid om tot een zeker kennen van God te komen. De mens is immers het beeld van God en dat is onvervreemdbaar. Juist in de eenvoud en de eenheid wordt de mens ’gelijkend’ op God en ontvankelijk voor Zijn wezen. En de mens raakt ontvankelijk voor God door zelf nederig te worden, zoals God in Jezus Christus heeft gedaan.
Ondoorgrondelijkheid
Met name in zijn theologisch-polemische geschriften zou Augustinus te stellig over het mysterie van God spreken, zo luidt een gangbaar verwijt. Zo zou hij in zijn (semi)pelagiaanse geschriften een pasklare oplossing hebben voor de verhouding van de menselijke natuur tot de goddelijke genade.
De kerkvader benadrukt in deze geschriften volgens Van Geest vooral de ondoorgrondelijkheid van God en Zijn raadsbesluiten. Zijn intentie was vooral de ongegrondheid van de genade en de verheffing van de mens in Christus te onderstrepen. De mens moet bescheiden en deemoedig zijn ten opzichte van de onverdiendheid van Gods vrije genade en hij moet vooral genezen worden van zijn hoogmoed. Dat God erbarmen heeft met wie Hij wil en verhardt wie Hij wil, hoort bij Gods verborgen gerechtigheid, die we niet hebben tegen te spreken.
Volgens Van Geest is er momenteel sprake van een herwaardering van Pelagius omdat deze Gods genade toch als essentieel beschouwde voor de vergeving van de zonden. Diens nadruk op werkheiligheid zou voortkomen uit de overtuiging dat de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid ernstig genomen moesten worden.
Augustinus heeft echter de ideeën van Pelagius als een acute bedreiging van de eenheid in zijn kerk ervaren, zo stelt Van Geest. De kerkvader attendeert op Gods soevereiniteit om het besef scherp te krijgen dat de mens niet zichzelf kan verlossen, maar daarvoor de genade van God nodig heeft. De boetpsalmen die Augustinus aan de muur van zijn sterfkamer bevestigde, waren het bewijs dat hij zelf tot op het laatst de nederigheid zocht die nodig is om ontvankelijk te worden voor God.
Het onderwerp van de begrensdheid van ons kennen van God is een aangelegen thema. De spanning tussen het bevestigende en het ontkennende spreken over God typeert niet alleen het werk van Augustinus, maar de gehele christelijke traditie. Wat Joden, christenen en moslims tot op de dag van vandaag verbindt, is volgens Van Geest het besef dat God onkenbaar is. In de Joodse traditie wordt de naam JHWH niet uitgesproken en moslims belijden dat Allah is beschreven in 99 namen die niet door mensen zijn bedacht.
Snijvlak
De onzekerheid over Gods onkenbaarheid moet volgens Van Geest voor Augustinus een kwelling zijn geweest. Er zijn grenzen aan het denken en spreken over God, maar tegelijkertijd weigerde Augustinus zich neer te leggen bij dit niet-weten en niet-spreken. Gods onkenbaarheid moet niet leiden tot vrees en beven, maar tot dankbaarheid jegens God en tot vertrouwen in de al even ondoorgrondelijke liefde. Al kan God niet gekend worden, de mens wordt God wel gewaar in de kracht van de liefde.
Augustinus geeft ons een uitweg uit deze impasse. Niet de kennis maar de liefde, gevoed vanuit een houding van nederigheid, geeft de ware toegang tot God. De ware kennis van God is de wijzen immers verborgen en de kinderen geopenbaard. De reusachtige intellectueel die Augustinus was, is nooit boven dit niveau uitgekomen.
Van het boek van Van Geest kunnen we leren dat elke theologie stellig moet zijn als het gaat om de grondwaarheden (zoals die door de Schrift ons zijn geopenbaard), maar onzeker wat betreft de menselijke vormgeving en verwoording. Augustinus leert ons theologiseren op het snijvlak van spreken en zwijgen, waarbij het zwijgen nooit het laatste antwoord kan hebben.
N.a.v. ”Stellig maar onzeker. Augustinus’ benadering van God”, door prof. dr. Paul van Geest; uitg. Damon, Budel, 2007; ISBN 978 90 5573 742 0; 252 blz.; € 24,90.