Israël is laatste hoop voor Sudanese vluchtelingen
JERUZALEM - Gabriël Kuol is gelukkig met zijn kamertje in Jeruzalem. Samen met drie andere Sudanezen woont hij in een flat. Maar hij is ook bezorgd. De Israëlische regering deporteerde deze week vijftig Sudanese vluchtelingen. „Voor ons is er geen verschil tussen sterven en teruggezonden te worden naar Egypte”, zegt hij.
De 24-jarige Gabriël Kuol behoort tot de Dinkastam in Zuid-Sudan. Hij is vol lof over de wijze waarop hij in Israël werd behandeld. De soldaten die hem twee maanden geleden oppikten bij de grens, gaven hem te eten en te drinken. Ze verzorgden de wonden die hij en zijn vriend opliepen toen ze de grens overstaken. Met de zes anderen die met hen meekwamen liep het minder goed af.Hij vertelt dat ze na een voettocht van vijf dagen vanuit de Egyptische hoofdstad Caïro bij de grens met Israël arriveerden. Ze besloten in de vroege ochtend van de zesde dag de vluchtpoging te wagen. „Het Egyptische leger zag ons”, zegt hij. „De Egyptische soldaten schoten op ons en kwamen op ons af. We zagen dat ze anderen met geweren sloegen, en een van hen werd in het been geschoten.”
Ze bleven twee dagen op een militaire basis in het zuiden van Israël. Daarna brachten de soldaten hen naar Be’ersheva, waar ze op straat werden gezet. Een Israëlische vrouw kwam op hen af en vroeg waar ze vandaan kwamen. Ze gaf hun te eten en nam hen mee in de auto naar een hotel waar nog enkele Sudanezen verbleven. Daar hadden ze een ook een ontmoeting met functionarissen van de VN.
Kuol vertelt dat hij en zijn vriend eerst naar Eilat gingen. Hij kreeg daar telefonisch contact met een Sudanese vluchtelinge in Jeruzalem die hij al kende. De vrouw die haar had geholpen nodigde hen uit ook te komen. Ze hielp hem aan een baan in een keuken in hotel Grand Plaza.
Kuol verliet het Borgebied in Zuid-Sudan. Hij behoorde daar tot de episcopaalse kerk, die door zendelingen was gesticht. De bevolking kwam in 1983 in opstand tegen de pogingen van de regering de islamitische cultuur en religie op te leggen. Mensen overleden door oorlogsgeweld, honger en ziekte. Naar schatting 2 miljoen mensen kwamen om en veel inwoners werden van hun land gejaagd. Als ze weigerden te vertrekken, werden ze gedood. Mensen die opgepakt werden en weigerden zich tot de islam te bekeren, werden doodgeschoten. Kuol begint langzaam te praten nu de pijnlijke herinneringen naar boven komen. „Ze vielen de dorpen aan. Ze begonnen te schieten om de mensen naar de rivier te jagen. Mijn moeder sprong en ze verdronk. Dat gebeurde in 1994. Mijn vader moest voor ons zorgen. Hij werd in 1999 doodgeschoten. Toen dat gebeurde, werd mijn zusje zo bang dat ze naar het woud vluchtte. Ik heb nooit meer iets van haar gehoord.”
Hij werd gearresteerd en aan het werk gezet zonder te worden betaald. Hij moest kleren van de militairen wassen en de islam bestuderen. Toen de officier bij wie hij de dwangarbeid verrichtte naar Khartoem werd verplaatst, ging hij mee. Hij wist dankzij de hulp van een moslim in het leger die hem goed gezind was, te ontsnappen naar een kerk in de hoofdstad Khartoem. Van daaruit zag hij kans naar Egypte te vluchten.
In 2005 sloten het islamitische Khartoem en het volksbevrijdingsleger in Zuid-Sudan een allesomvattend vredesakkoord. Vele Sudanezen zijn teruggekeerd naar het gebied dat door oorlog werd ontwricht. In de regio Darfur, in het westen van Sudan, woedt de oorlog nog steeds. In het gebied zijn naar schatting 200.000 mensen gedood en 2 miljoen mensen weggevlucht.
Drie jaar lang verbleef Kuol in Egypte. Hij was bang dat hij opgepakt zou worden en vertelt dat hij Sudanezen om hem heen heeft zien verdwijnen. Hij en andere Sudanezen werden op straat uitgescholden of geslagen. „Ik vroeg mezelf af: Waarom zien ze in mij geen menselijk wezen? Toen ik naar Egypte vluchtte, dacht ik daar veilig te zijn. Maar ik ontdekte dat er geen verschil is tussen Egypte en Sudan.”
De politie weerhield hem ervan de Australische ambassade in Caïro te bezoeken. Werken mocht hij niet. Hij verbleef in een episcopaalse kerk. Christenen brachten hem af en toe eten - maar lang niet elke dag. Hij vluchtte naar Israël omdat hij geen andere uitweg meer zag.
Kuol beseft dat hij in Jeruzalem veilig is. De politie heeft hem niet aangehouden of naar zijn papieren gevraagd. Voor alle zekerheid draagt hij een document bij zich dat hij heeft gekregen van de VN-vluchtelingenorganisatie in Tel Aviv. „De regering zendt onze broeders terug. We zoeken geen geld, maar een beter leven. Een plaats van vrede en een plek waar we als mensen worden behandeld. De Israëliërs behandelen ons goed. Niemand vraagt me: Waar kom jij vandaan? Waarom ben je zwart? Als ik op straat loop word ik niet geslagen of uitgescholden. Terwijl ik hier al twee maanden ben.”