Het rijke gereformeerde leven
Titel:
”Tamme Foppes de Haan, professor” (Kamper Miniaturen V)
Auteur: Jaap van Gelderen
ISBN 90 73954 45 2
Pagina’s: 64 Titel: ”Frouwe Venema. Een verstandige vrouw” (Kamper Miniaturen VII)
Auteur: Jaap van Gelderen
ISBN 90 73954 51 7
Pagina’s: 56
Titel: ”Herman Ridderbos. Nuchter en bewogen” (Kamper Miniaturen VIII)
Auteurs: B. Jan Aalbers en Heinrich Baarlink
ISBN 90 73954 56 8
Pagina’s: 71
De serie Kamper Miniaturen is een uitgave van de Vereniging van Oud-Studenten van de ThUK. Prijs € 5,50 per deel, twee delen € 8,50.
Titel: ”Ik ben dom geweest…” Een vijftiental brieven van mevrouw Wielenga, onder redactie van Jaap van Gelderen
Uitgeverij: ThUK, Kampen 2002
ISBN 90 73954 54 1
Pagina’s: 59
Prijs: € 3,-. Prijzen zijn inclusief porto. Te bestellen via tel. 038-3371600.
Licht hijgend kwam professor Herman Ridderbos bij het eerste ochtendcollege van negen uur de grote bovenzaal binnengestoven. Hij was geen ochtendmens, blikt een van zijn oud-studenten terug. Moest je om halfelf bij hem aan huis tentamen doen, dan kon het gebeuren dat hij je in zijn ochtendjas ontving.
Kleine boekjes van zo’n vijftig, zestig pagina’s die je met gemak in je binnenzak steekt. Vlot geschreven in een anekdotische en soms nostalgische stijl, en voorzien van illustraties. De serie Kamper Miniaturen, uitgegeven door de Vereniging van Oud-Studenten van de ThUK, schetst in kort bestek het leven en werk van hoogleraren die de Theologische Universiteit Kampen in het verleden heeft gekend.
In het achtste deeltje kijken ds. B. Jan Aalbers en prof. dr. Heinrich Baarlink terug op hun leermeester Herman Ridderbos (1909). Op bevlogen wijze schildert Aalbers de seminarieachtige universitaire gemeenschap van Kampen, die op specifieke wijze aan de vorming van de studenten bijdroeg. Vanuit de collegezaal, herinnert hij zich, keek je naar beneden, waar op het binnenhof Calvijn er net zo houterig bijstond als op de ”Mur des Réformateurs”, op de bastions in Genève. En als je schuin links naar boven keek, kon je de torenklok van de Bovenkerk zien.
Deskundig
Als Ridderbos dan tegen het eind van het college wilde weten hoe laat het was en constateerde dat de verschillende wijzerplaten niet gelijkliepen, maakte hij een grapje: „Het is een echt hervormde klok: hij wijst alle kanten op!”
Aalbers typeert zijn voormalige leermeester als „sterk en energiek, gezond van geest, nuchter en toch bewogen, helder in zijn formuleringen, onafhankelijk in zijn denken en optreden, vasthoudend en niet overstag-gaande zonder goede argumenten, een vakman die zijn métier voor ons besef met een zeker vanzelfsprekend gemak uitoefende, waarachter wij een grote deskundigheid wisten.”
Kor Schippers, later zelf hoogleraar in Kampen, merkte op hoe in de colleges Nieuwe Testament een nieuwe manier van omgang met de Schrift lag besloten, een „kleine reformatie.” „Wanneer de Bijbel voortdurend verscholen is geweest achter traditie en dogmatische vooronderstellingen, dan gebeurt er iets als die Bijbel zelf aan het woord komt.”
Ridderbos vertaalde zijn inzichten door in zijn commentaren in het Gereformeerd Weekblad (1945-1982). Baarlink, Ridderbos’ opvolger in Kampen, tekent hem als een theoloog die besefte dat een wetenschappelijke omgang met de Schrift een gelovig luisteren naar haar boodschap niet uitsluit, zoals hij al in 1946 aan de orde stelde in zijn geschrift ”Zelfopenbaring en zelfverberging”.
De Cock
Over het reilen en zeilen van de Theologische School in de negentiende eeuw gaan de deeltjes vijf en zeven, geschreven door kerkhistoricus drs. Jaap van Gelderen. Tamme Foppes de Haan (1791-1868) studeerde in Leiden en Groningen en werd in 1819 hervormd predikant. Twintig jaar later sloot hij zich aan bij de nog jonge kerken van de Afscheiding.
Ds. Hendrik de Cock had in Groningen een eenvoudige theologische opleiding ingericht. Toen hij in 1842 overleed, verhuisde De Haan naar Groningen, om daar de school te leiden. In 1854 werd hij docent dogmatiek, Hebreeuws en filosofie aan de toen gestichte Theologische School van Kampen, tot zijn emeritaat in 1860.
Als vrouw van Hendrik de Cock was Frouwe Venema (1803-1887) nauw betrokken bij de opleiding van predikanten. Bij haar aan huis in Groningen werden de toekomstige predikanten voor de afgescheiden kerken opgeleid, een taak waaraan ook haar tweede echtgenoot, Harm Poelman (1814-1854), meewerkte.
In de roerige gebeurtenissen in Ulrum anno 1834 speelde Frouwe Venema een niet-onbelangrijke rol, laat Van Gelderen zien. „Door hem in een crisisperiode van zijn pastorale leven te wijzen op het belang van het contact met gewone kerkleden en hem aan te sporen in zijn arbeid aansluiting te zoeken bij hun belevingswereld, nog zo zeer verbonden met de oudere theologie, heeft zij als het ware de weg gebaand naar de herontdekking van de gereformeerde theologie.”
Frouwe Venema deelde in de smaad die over De Cock en de zijnen -die trouwens zelf ook flinke meppen kon uitdelen- werd uitgestort. In een hekelschrift uit die tijd wordt ze een „helleveeg en een stokebrand van een wijf” genoemd, en voor alles wat lelijk is uitgemaakt.
Gebak
Het laat zien hoe fel de tegenstellingen toen waren. Frouwe heeft niet altijd de stichting van een nieuwe kerk kunnen meemaken, ze dacht wel eens: „Wat gekheid begint de dominee nu? Een compleet nieuw kerkverband?”
Maar ze ziet ook dat haar man niet zichzelf zoekt, en later stelt ze vast dat God het werk met zegen heeft bekroond. Toen Frouwe terugblikte op de gevangenschap van De Cock, bij de herdenking van de Afscheiding in 1884, tekende iemand uit haar mond op: „Ik ging, zo sprak ze ongeveer, met een trommeltje in de hand, waarin ik eenig gebak en eetbare waren had gedaan om mijn man, zoo dit vergund wierd, eenige verkwikking te bezorgen. Hoe bezwaard ging ik naar de gevangenis. Ik dacht: wie weet hoe ellendig en radeloos hij wel neerzit.
Maar hoe verwonderd stond ik te zien, toen hij mij ziende uitriep: o vrouw, wat is de Heere toch goed! Hij heeft mijn ziel in de ruimte gesteld in deze gevangenis; wees niet bekommerd over mij, de Heere zal voor alles wel zorgen. Het is zijne zaak waarvoor wij lijden! Toen het mij vergunde uur verstreken was, nadat we samen knielend gebeden hadden, ging ik goedsmoeds huiswaarts.” Met haar eerste man De Cock en hun jongste zoontje Regnerus Tjaarda ligt Frouwe begraven op de Zuiderbegraafplaats in Groningen.
Oog voor de wereld
Ongekunsteld en ook informatief als ”document humain” zijn de brieven van een andere vrouw, Dit Wielenga (1847-1915), echtgenote van prof. Douwe Klazes Wielenga. Hij overleed 28 maart 1902. Ter gelegenheid van de herdenking van zijn sterfdag gaf drs. Jaap van Gelderen een verzameling van vijftien brieven uit.
Een vijftal gaat over de moeilijke beginperiode van Dit Wielenga in Kampen, waar haar man was benoemd tot hoogleraar in de kerkgeschiedenis aan de Theologische School. In tien andere brieven, geschreven in februari en maart 1902, kunnen de lezers meeleven met haar zorgen om haar zieke man. De brieven maken duidelijk dat het gereformeerde leven bepaald niet naar binnen gekeerd was, maar ook de hulpbehoevende naaste in het oog had. Zo stichtte Dit een zondagsschool voor kinderen uit een achterliggende steeg. „De achterkamer stroomde vol met voor een groot deel vieze, proletarische kinderen, aan wie zij Zondag aan Zondag het Evangelie bracht”, wist haar zoon dr. Bas Wielenga later te melden.
Dierbare panden
In de periode 1871-1887 kreeg het echtpaar Wielenga vijftien kinderen. Maar de dood lag voortdurend op de loer. Miskramen en sterfgevallen wisselenden elkaar af. „Wat stormachtig is ons leven”, schrijft Dit, „wat altijd strijd en moeite, ieder op zijn weg, wat al tranen en rouw soms, tenminste ook voor ons, als ik denk nu in Kampen, het rouwkleed aan en bezoeken en kaartjes ontvangen voor vijf geliefde doden. Vader en schoonzuster, drie dierbare panden hier bij elkander in één graf op ons waarlijk schoon en stil kerkhof. Soms gevoel ik mij oud door dit alles, maar ben meestal nog al tevreden en gevoel dat de Heere door dit alles ons nader tot zich trekt en mogt vooral bij het lijk van dit mijn schoon, dik kindje, zoo plotseling neergeveld, mij in alle droefheid aan Hem toevertrouwen en opnieuw verbinden.” Van Gelderen komt met het goede plan de brieven van mevrouw Wielenga integraal uit te geven.