Binnenland

Worstelen op „een briefje voor sgool”

School schreef ze als sgool. Yoghurt als jogurt. Boodschappen als boodschape. Voor Anke van de Reijt (53) uit Klundert is het nog altijd een hele toer om iets fatsoenlijk op papier te krijgen. Ze ziet dan ook veel nut in de deze week gestarte campagne Alfabetisering Autochtone Nederlanders. „Uit angst voor fouten durfde ik nauwelijks iets op te schrijven.”

J. Visscher
11 September 2002 11:37Gewijzigd op 13 November 2020 23:48
KLUNDERT - Anke van de Reijt tobt met taal. „Ik durfde bijna niet te schrijven, zo bang was ik voor fouten. Als je niet oppast, krijg je een minderwaardigheidscomplex.” - Foto Rob Kamminga
KLUNDERT - Anke van de Reijt tobt met taal. „Ik durfde bijna niet te schrijven, zo bang was ik voor fouten. Als je niet oppast, krijg je een minderwaardigheidscomplex.” - Foto Rob Kamminga

Lezen en schrijven zijn nooit de sterkste kant van Anke van de Reijt geweest. „Vroeger op de lagere school en op de huishoudschool was ik al heel slecht in de Nederlandse taal. Ik haalde drieën en vieren. Ik zat te knoeien met d’s en t’s en schreef vaak woorden op de manier waarop ze klinken. Halen met twee a’s of sociaal met twee o’s.” Van de Reijt lijdt aan dyslexie: ze heeft problemen met moeilijke woorden en kan zinsverbanden vaak niet goed doorgronden.

Na de huishoudschool ging Van de Reijt aan het werk bij een drukkerij. „Vader zei: Vrouwke, als je trouwt, heb je toch geen papiertjes nodig. Op de drukkerij moest ik boeken binden en verpakken. Ik hoefde dus niet te schrijven.”

Van de Reijt behoort tot de ruim 1 miljoen Nederlanders die grote moeite hebben met lezen, schrijven en rekenen. Van hen zijn er 250.000 mensen -vrijwel- volledig analfabeet. Deze aantallen gelden voor Nederlanders met inbegrip van Surinamers, Antillianen en de tweede- en derdegeneratie-immigranten. Maandag gaf prinses Laurentien het startsein voor een vierjarige campagne om de taalproblemen te lijf te gaan.

Tijdens het werk in het hotel-café-restaurant dat Van de Reijt samen met haar man runde, wist ze haar moeite met de Nederlandse taal aardig voor de buitenwacht verborgen te houden. „Het invullen van allerlei formulieren liet ik aan mijn man over. Die is daar veel beter in. Verder verzon ik de nodige trucs om maar niets te hoeven opschrijven. Als mensen hun naam moesten achterlaten, voor de rekening, vroeg ik of ze zelf hun naam even wilden opschrijven. Of ik schreef de naam zelf zó slordig op dat alleen ik die nog kon lezen.”

Lastiger was het contact met de school van de kinderen. „Als ouder moet je soms een klein briefje naar de school schrijven. Dat je kind niet mag gymmen omdat het net ziek is geweest of dat je dochter naar de dokter moet en niet op school kan komen. Het opstellen van die briefjes viel niet mee. School schreef ik met een g. Als ouders moesten we soms naar school om bij spelletjes van de kinderen te helpen. Er was dan ook zo’n spelletje met kaartjes met namen van landen, rivieren en kanalen. Ik had daar erg veel moeite mee. Ik ging dan gauw naar makkelijke spelletjes met dobbelstenen.”

Toen Van de Reijt in 1991 in de bejaardenzorg ging werken en een opleiding ziekenzorg volgde, bleek haar zwakte op taalgebied een groot struikelblok. „Ik stootte echt m’n neus. Ik klapte helemaal dicht. Ik had wel verteld dat ik niet goed was in taal, maar had het woord dyslexie niet genoemd. In een cursus wondverzorging kwam ik allerlei moeilijke termen tegen die ik niet snapte. Hydrofiele zwachtel bijvoorbeeld, dat is een steriel gaasje. Ik kan het woord nu uitspreken, omdat ik het duizend keer heb geoefend. Maar als ik het op moet schrijven, pak ik er een boekje bij. Ibuprofen, een pijnstiller. Ook zo’n moeilijk woord.”

Gaandeweg werd haar worsteling met de spelling een ware kwelling. „Ik durfde bijna niet meer te schrijven, zo bang was ik voor fouten. Je voelt je zo dom. Als je niet oppast, krijg je een minderwaardigheidscomplex.” Op een gegeven moment stortte Van de Reijt in. „Doordat ik op mijn werk mijn formulieren zonder al te veel fouten wilde inleveren, was ik dagelijks veel langer bezig. Dat brak me uiteindelijk op. Ik heb vier maanden in de ziektewet gezeten.”

In 1998 besloot Van de Reijt zich aan te melden voor een taalcursus op een school in het naburige Zevenbergen. „Het was moeilijk om die stap te nemen. Je schaamt je zo gauw voor je dorpsgenoten.” Toch heeft ze geen moment spijt van haar beslissing. „Je wordt niet uitgelachen als je een woord niet kunt lezen of fout opschrijft.”

De cursus biedt onderricht in basisvaardigheden. „We zijn van onderop gestart. Je krijgt les in het gebruik van lidwoorden. De, het en een. Daar had ik vaak moeite mee. Ook hebben we het over zinsbouw. Of over de persoonsvorm. Trouwens, dat zegt me nog niks. Dat heb ik nog nooit gekunnen.”

Doordat Van de Reijt moeite heeft om berichten in de krant te lezen, kan iets als politiek nieuws haar gestolen worden. „Al die ministers en moeilijke woorden, nee, dat hoeft van mij niet.” Ze zou zo niet weten wie momenteel de premier van Nederland is. „Kok?” aarzelt ze. „Heet hij Balkenende? Veel te moeilijk, die naam.” In de supermarkt kan Van de Reijt zich aardig redden, maar het ontcijferen van allerlei namen van „buitenlands eten” bezorgt haar de nodige hoofdbrekens. „Shoarmavlees, ik zou niet weten hoe je dat schrijft.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer