Goede talenkennis waarborgt zuivere theologie
Titel: ”De nieuwtestamentische commentaren van Johannes Drusius (1550-1616)”
Auteur: P. Korteweg; Melissant, 2006 (eigen beheer)
ISBN 10 90 811081 1 5 en ISBN 13 978 90 811081 1 9
Pagina’s: 176
Prijs: € 24,95.
Het proefschrift van dr. P. Korteweg over Johannes Drusius onderstreept het belang van de joodse en de rabbijnse bronnen voor de kerk van het heden. Dr. P. Korteweg promoveerde oktober vorig jaar in Leiden op de nieuwtestamentische commentaren van Drusius. Na een verkenning van het veld van onderzoek over Johannes Drusius (1550-1616) geeft de auteur een belangrijke schets van de typering en de positionering van Drusius, die staat in de humanistische traditie. Vanaf Bayle ziet men Drusius in het kader van het late humanisme in de Republiek. Er is aandacht gevraagd voor de verbinding tussen Drusius’ filologisch werk en het remonstrantisme. Bij deze visie plaatst dr. P. Korteweg kritische kanttekeningen. Zijn hoofdvraag luidt of aan Drusius recht is gedaan als men stelt dat in zijn uitlegmethode „theologische intenties geen rol speelden.” Hierbij wil de auteur onderzoeken hoe Drusius zelf de verhouding tussen zijn Bijbelse filologie en de theologie zag. Het onderzoek beperkte zich tot vier werken van Drusius op het terrein van het Nieuwe Testament omdat deze de volledige periode van zijn academische loopbaan beslaan en omdat dit zijn belangrijkste werken op dit terrein zijn.
In het eerste hoofdstuk van zijn studie geeft dr. Korteweg een schets van de context waarbinnen Drusius staat, namelijk de christelijke hebraïstiek. De bestudering van Hebreeuwse en joodse bronnen was van groot belang bij de verklaring van Bijbelpassages. Het tweede hoofdstuk geeft een biografie van Drusius. Vooral vanuit correspondentie krijgen we aanvullingen op het bestaande beeld. Het derde hoofdstuk besteedt aandacht aan het genre ”annotaties”. Hoofdstuk 4 vormt de kern van het onderzoek en in hoofdstuk 5 illustreert dr. Korteweg dat Drusius’ filologische methode ook theologische implicaties heeft. Daarna volgen de conclusies en uitgebreide bijlagen.
Talen
In hoofdstuk 4 geeft de auteur allereerst een uiteenzetting van de diverse aspecten van de filologische aantekeningen van Drusius. De talen, met name de Semitische, krijgen dan ruime aandacht. Zeker is daarbij van belang hoe Drusius zocht naar de Semitische achtergronden ter verklaring van Griekse woorden in het Nieuwe Testament. In het proces van uitleg, illustratie van woorden, spelen joods-exegetisch materiaal en oude vertalingen een belangrijke rol. Ook benut Drusius daarbij niet-christelijke auteurs en kerkvaders. Hij geeft er tevens blijk van in rapport met zijn tijd te staan en verwerkt materiaal, al of niet instemmend, van vooral Erasmus, Beza en Joseph Scaliger.
Waardevol is de tekening van Drusius’ omgang met historische achtergronden van de tekst met onder andere een voorbeeld ontleend aan Mattheüs 5:22. Tevens kregen de tekstvarianten in de studie aandacht.
Dr. Korteweg heeft bovendien een aantal persoonlijke aantekeningen van Drusius opgetekend waarbij relaties met anderen worden belicht. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn relatie met Carolus a Roorda, afgevaardigde naar de Staten-Generaal.
Vervolgens brengt de auteur in het derde deel van hoofdstuk 4 een aantal theologische aantekeningen uit Drusius’ werk onder de aandacht, waarbij vooral de christologie aan de orde komt binnen het kader van de discussie met Lubbertus. In dit gedeelte vernemen we Drusius’ visie op de reikwijdte van het offer van Christus, in het licht van discussies over de verkiezing.
Bronnen
In het vijfde hoofdstuk komt dr. Korteweg terug op de onderzoeksvraag. Drusius vatte bestudering van de Bijbel op als een grammaticale activiteit, maar hij zag deze wel in dienst staan van kerk en theologie. Daarbij schuwde Drusius theologische uitspraken niet. Een goede talenkennis is voor theologen de beste waarborg voor zuivere theologiebeoefening. Zo werden scholastieke missers en twisten voorkomen. Drusius ergerde zich aan theologen die de Bijbelse filologie veronachtzaamden ten gunste van leerstelligheid. Ook in andere geschriften van Drusius wordt zijn visie op de verhouding tussen filologie en theologie bevestigd. Als taalkundige wilde Drusius dienen, ook op het terrein van de Bijbelvertaling, met zijn brede kennis van de talen. Soms ’vertaalt’ hij deze kennis door naar het theologisch, systematisch vlak. Toch blijft een theoloog voor hem vooral en allereerst taalgeleerde.
De opzet van het werk is overzichtelijk en de schrijfstijl is helder. De hoofdtekst is niet belast met veel Latijnse citaten. Daardoor is de doorgaande tekst voor degenen die het Latijn niet machtig zijn te volgen. Wel dient de lezer erop bedacht te zijn dat in de hoofdtekst vaak slechts een (klein) gedeelte van het citaat wordt vertaald. Daardoor zit er in het notenmateriaal meer verborgen dan uit de hoofdtekst valt af te leiden. Met name rond het kernhoofdstuk 4, had het mijns inziens overweging verdiend om meer vertaald citaat in de hoofdtekst op te nemen.
We zijn dr. Korteweg dankbaar voor zijn compacte studie, die het belang van studie van de geschiedenis van de exegese en van de joodse en de rabbijnse bronnen voor de kerk van het heden heeft onderstreept.