Weiden
De Heere noemt Zijn kinderen niet alleen schapen, maar Hij zegt: Mijn schapen. Hij noemt ze zo omdat Hij ze van eeuwigheid tot Zijn eigendom heeft verkoren. Hij heeft hen in de tijd uit de grote hoop van de mensen afgezonderd en krachtdadig geroepen tot Zijn gemeenschap. „Mijn schapen,” omdat Hij in zijn Zoon een verbond met hen heeft gemaakt. Mijn schapen, die Mij als uw herder erkennen, die zich aan Mijn opzicht hebben overgegeven, en die tot mij zeggen: „De Heere is mijn herder, mij zal niets ontbreken.”De Heere noemt ze nog meer: Schapen mijner weide. God heeft drie soorten weiden, waarop Hij Zijn schapen weidt. De eerste is een weide in de natuur. De tweede een weide in de genade en de derde een weide in de heerlijkheid. Onder een weide in de natuur wordt verstaan alles wat een mens nodig heeft tot zijn lichamelijk onderhoud; eten, drinken en kleren. In die weiden hebben Gods kinderen soms maar schraal, ja, tranenbrood. De goddelozen hebben hier een vette weide.
Gods kinderen hebben hier echter nog een andere weide, waar de goddelozen niets van hebben. Het is de weide in de genade. Dat zijn de grazige weiden, waar de Heere Jezus Zijn kinderen weidt, als een herder. Het zijn de weiden waar Hij de lammeren in Zijn schoot draagt. Onder die weide wordt verstaan de bediening van Gods Woord. God verwekt hen herders die hen in oprechtheid zullen leiden.
Henricus de Frein, predikant te Middelburg (Practicale leerredenen, 1725)