Tweede Kamer, geen tweede kapitein
Het is aan het Binnenhof een echte evergreen: het debat over het eigen functioneren van het parlement. Is de Tweede Kamer wel goed bezig met die eindeloze reeks van debatten, commissievergaderingen, moties, schriftelijke en mondelinge vragenrondes? Holt zij niet te veel van incident naar incident en verliest zij zich niet zozeer in details dat van een effectieve controle van het kabinet geen sprake meer is? Is zij nog wel die krachtige tegenmacht die zij in een gezonde democratie behoort te zijn?
Vragen die door de jaren heen altijd gesteld zijn, maar daarom nog niet afgeserveerd mogen worden als onbeantwoordbaar en dus zinloos. In zeker opzicht zijn zij de laatste vier jaar alleen maar prangender geworden. Balkenende mag dan in zijn algemeenheid niet bekendstaan als een krachtig leider, tegenover het parlement heeft hij zich als premier steeds zeer zelfbewust opgesteld.In de demissionaire maanden van Balkenende I regeerde hij, tegen de Binnenhofse mores in, krachtig door, hoe beide Kamers ook sputterden. Op de laatste Prinsjesdag van Balkenende III had het parlement opnieuw het nakijken. Doordat de Kamerfracties, voor het eerst sinds jaren, geen voorinzage hadden gehad in de Miljoenennota, werd de presentatie daarvan een ongetemperde goednieuwsshow voor het kabinet.
En bij de start van Balkenende IV zette ”JP” de volksvertegenwoordiging opnieuw een hak. Het kabinet ging eerst honderd dagen het land in om regelrecht van de burgers te vernemen wat hun wensen waren. Vervolgens werd het fonkelnieuwe beleidsprogramma met veel tamtam aan de pers gepresenteerd. Pas daarna was het parlement aan de beurt.
Deze recente ontwikkelingen tonen aan dat de Kamer ervoor moet oppassen zich door het kabinet niet de kaas van het brood te laten eten.
Tegenspel bieden aan het kabinet kan zij alleen als hij, zodra het gezag van de Kamer als geheel aan de orde is, eenparig en beslist optreedt. Bijvoorbeeld in het terugeisen van de oude embargoregeling, waardoor hij op Prinsjesdag adequaat kan reageren op de kabinetsplannen. Jammer dat de motie van GroenLinks-Kamerlid Halsema, die om herstel van die regeling vraagt, door het afhaken van het CDA deze week net niet Kamerbreed werd gesteund.
Maar stevig weerwerk bieden aan de regering vraagt van de Kamer meer. Het vraag tevens dat de volksvertegenwoordiging efficiënt en doelmatig met haar tijd en haar middelen omgaat en geen energie verspilt aan kleinigheden, geneuzel en eendagsvliegen. Daarom valt het toe te juichen dat de Tweede Kamer deze week, op initiatief van CDA-Kamerlid Schinkelshoek, besloot het eigen functioneren eens kritisch onder de loep te nemen en te gaan zoeken naar verbeteringen. Want het kan echt anders en beter.
Het gaat beter als de Kamer minder leeft bij de waan van de dag, minder toegeeft aan de drang om over elk krantenbericht Kamervragen te stellen. Maar het gaat vooral beter als het parlement ermee ophoudt mee te regeren. Gerichtheid op details, reflexmatig reageren op incidenten en de neiging op de stoel van het kabinet te gaan zitten, zijn verschillende omschrijvingen van hetzelfde probleem.
Voor een Kamer die krachtiger wil optreden, bestaat er een voor de hand liggende valkuil. Zo’n Kamer gaat zich, voor hij het weet, tegen het opdringende kabinet teweer stellen door zich met van alles en nog wat te gaan bemoeien. Maar die strategie brengt het parlement in een spiraal naar beneden. In detailkennis zal de Kamer het immers altijd afleggen tegen het door vele duizenden ambtenaren ondersteunde kabinet.
Daarom: een Kamer die zijn positie wil versterken, moet niet boven op het beleid gaan zitten, maar er juist afstand van nemen. Alleen hij die een stapje terug doet, krijgt overzicht over zijn werkzaamheden. Alleen hij gaat het totaalplaatje, de grote lijnen zien.
Anders en beter functioneeert de volksvertegenwoordiging slechts als zij de regering laat regeren en zelf voornamelijk controleert. Voor het schip van staat geldt hetzelfde als voor de meeste andere schepen: de aanwezigheid van twee kapiteins leidt tot problemen. Laat het parlement vooral letten op de koers van het vaartuig, op de mate waarin en het tempo waarmee de beoogde haven wordt bereikt. En zich niet opstellen als stuurman, bootsgezel en ketelbinkie tegelijk.