Pleidooi voor nieuwe filmvisie overbodig
In zijn opiniebijdrage van woensdag 4 juli stelt Bart Cusveller dat het tijd is voor een reformatorische visie op speelfilms. Cusvellers pleidooi opent echter een deur naar de speelfilm terwijl toneel, film en televisie altijd is afgewezen, stellen L. A. Kroon en S. J. van Leeuwen.
In de vroegchristelijke kerk durfde men vermaak zonde te noemen. Christenen koesterden door Gods genade de begeerte onderscheid te maken tussen het vermaak van de wereld en leven voor Gods aangezicht. Die taal is ook nu nog uiterst actueel. Bij reformatorische christenen hoort dan inderdaad, zoals Cusveller stelt, meer culturele afkerigheid dan culturele gretigheid. Toneel, film en televisie zijn, in reformatorische hoek, vanouds kritisch bekeken. Veel genoemde argumenten wijzen bijvoorbeeld op de vaak onzedelijke aard van toneel en het feit dat filmsterren doen alsof en zich daarmee schuldig maken aan overtreding van het negende gebod. Daarmee is een lijn uitgezet van uiterste terughoudendheid.Anno 2007 sluit die lijn niet meer aan bij de praktijk. Massaal kijken met name jongeren speelfilms. Die capitulatie voor de speelfilm is een gevolg van de drempelverlagende beschikbaarheid van dvd-spelers en speelfilms op dvd. Daarbij komt dat de argumenten rondom toneel en vrijetijdsbesteding vandaag de dag niet meer overkomen bij veel jongeren. Thema’s die in films aan de orde komen, zijn juist wel aansprekend.
Misschien is de belangrijkste oorzaak dat de discussie over bezit en gebruik van televisie decennialang niet of nauwelijks is gevoerd op basis van inhoudelijke en principiële argumenten. Televisie stond zozeer gelijk met vermaak, dat de aanschaf en het gebruik ervan als zondig werd beschouwd. Die gedachte is terecht en geldt nog steeds. De keerzijde is dat bezinning op de bezwaren tegen televisie -en daarmee ook tegen speelfilms- bleef liggen.
Zondige karakter
Vooral jongeren lijken daarvan slachtoffer te worden. In die zin is het pleidooi van Cusveller voor bezinning te waarderen. De worsteling van ouders met de dvd-problematiek is groot. Gemakkelijke oplossingen zijn er in de gezinspraktijk helaas vaak niet. Veel ouders staan dvd-gebruik oogluikend toe of proberen de begeleide confrontatie aan te gaan door mee te kijken. Cusveller sluit in zijn pleidooi aan bij die praktijk als hij zich afvraagt of het in sommige gevallen goed is film te kijken.
’Vroeger’ was het niet ongebruikelijk dat jongeren bij vriendjes televisie keken. Er zullen echter maar weinig ouders zijn geweest die een televisie in huis haalden om samen met hun kinderen de begeleide confrontatie te zoeken.
Het is dan ook verbazingwekkend dat die lijn van begeleide confrontatie nu wél wordt gekozen als het gaat om de dvd. Terwijl er maar weinig speelfilms te vinden zijn die de toets van het Woord van God -zoals te vinden in de Tien Geboden- kunnen doorstaan. En als dat wel het geval zou zijn, is het een illusie te denken dat het kijkgedrag beperkt blijft tot deze ’verantwoorde’ speelfilms. Uit vele gesprekken met jongeren over dit thema blijkt dat er bij speelfilms sprake is van een glijdende schaal. Jongeren onderkennen dat ook wel, maar vaak te laat. De bijdrage van Cusveller gaat voorbij aan deze gedachte, juist omdat hij ruimte vraagt voor de film als mogelijk geaccepteerde kunstvorm.
Principiële keuze
Cusveller heeft gelijk dat de discussie over de dvd vaak wordt losgemaakt van de bezinning op andere cultuuruitingen. In plaats van afzonderlijke discussies over nieuwe verschijnselen, is een fundamentele bezinning op een Bijbelse omgang met de hedendaagse cultuur noodzakelijk. Daarvan is trouwens al sprake.
De Bijbelse notie die daarbij niet mag ontbreken, is dat jongeren én hun ouders een hart hebben dat door de zonde boos is. De aantrekkelijkheid van de moderne media sluit daarbij aan (Jeremia 17:9). De Heere roept op om „zichzelven onbesmet bewaren van de wereld” (Jakobus 1:27). Wedergeboorte en bekering zijn daarvoor noodzakelijk, zoals Paulus verwoordt: „En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij” (Romeinen 12:2).
Die Bijbelse lijn houdt een principiële keuze voor distantie in. De discussie over de speelfilm loopt verkeerd wanneer die niet gevoerd wordt vanuit het perspectief van het Bijbelse vreemdelingschap. De vroegchristelijke kerk was niet wereldvreemd, maar distantieerde zich wel van de zonde en bleef daarom weg bij het circus en het theater. Waarom zitten veel reformatorische jongeren én ouderen zo’n 2000 jaar later wél op de virtuele tribunes? Terwijl juist deze tijd weer trekken begint te vertonen van de vroegchristelijke tijd. De eerste christenen bleven staande door het geloof in de Heere Jezus Christus en in de kracht van de Heilige Geest. Dáár is meer behoefte aan dan aan een andere filmvisie.
De auteurs zijn respectievelijk directeur en jeugdwerkadviseur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten.