Cultuur & boeken

Het kaarsje in de wind

Al meer dan tien jaar werkt hij in regio’s vol ontreddering. Waar mensen zowel lichamelijk als psychisch lijden als gevolg van geweld, onderdrukking, verkrachting en uitputting. Wat beweegt hem om actief te zijn in oorlogsgebieden en conflicthaarden? Vincent Hoedt (37) van Artsen zonder Grenzen kan zijn drijfveren moeilijk onder woorden brengen. „Ik wil het kaarsje van menselijke waardigheid, dat flakkert in de wind, brandend houden.”

Ben Tramper
6 July 2007 10:49Gewijzigd op 14 November 2020 04:55
Vincent Hoedt van Artsen zonder Grenzen bezocht de afgelopen jaren allerhande oorlogsgebieden. „Als je in een rampgebied 10.000 mensen een dekentje wilt geven, is het moeilijk om bij de 8097e vrouw te beseffen dat zij net zo getraumatiseerd is als de eers
Vincent Hoedt van Artsen zonder Grenzen bezocht de afgelopen jaren allerhande oorlogsgebieden. „Als je in een rampgebied 10.000 mensen een dekentje wilt geven, is het moeilijk om bij de 8097e vrouw te beseffen dat zij net zo getraumatiseerd is als de eers

In Darfur sprak hij vele vrouwen die op brute wijze waren verkracht. In Pakistan bood hij hulp aan mensen die hem na een alles verwoestende aardbeving aanklampten. In Liberia was hij betrokken bij een medische missie terwijl de kogels hem letterlijk om de oren vlogen.Zijn er gezichten die u bijblijven?
„Het is als een schoenendoos vol foto’s die je regelmatig bekijkt. Ik zie zo allerlei mensen voor me die naar me stonden te schreeuwen: „Ik heb honger, ik heb dorst.” Ik herinner me ook een kind in Zuid-Sudan naar wie ik lange tijd stil had zitten kijken. Broodmager, omgeven door vliegen. Door een bacterie was het rechterwangetje helemaal weggevreten, ik keek zo op zijn gebit.”

Wat doet zo’n beeld met u?
„Het voelt als een klap in het gezicht: de aanblik van zo’n kind schrijnt, het doet zeer, je voelt je ontredderd. Maar de pijn trekt weg. Er moeten zaken worden geregeld. Het werk wacht.”

Laat u de tranen wel eens de vrije loop?
„Niet zo vaak, als ik eerlijk ben. Ik heb door de jaren heen ontdekt dat het minder eenvoudig is om je open te stellen voor het lijden van anderen dan je op het eerste gezicht zou denken. Natuurlijk is er aan de ene kant de passie: het meedogen, meevoelen en meelijden. Maar aan de andere kant is er ook de professie: de handen moeten uit de mouwen.

Als je in een rampgebied 10.000 mensen een dekentje wilt geven, is het moeilijk om bij de 8097e vrouw te beseffen dat zij net zo getraumatiseerd is als de eerste vrouw die je zag. Het is belangrijk om je van dat mechanisme bewust te zijn. Soms moet je bewust bij het leed van de enkele man of vrouw stilstaan. Dan dringt weer diep tot je door waarom je doet wat je doet.”

Vincent Hoedt spreekt met een onvervalst Rotterdams accent. Hij is goed van de tongriem gesneden en kan urenlang onafgebroken vertellen over zijn ervaringen als noodhulpcoördinator van Artsen zonder Grenzen. Zijn verhaal is niet dikdoenerig, maar vermengd met een behoorlijke dosis zelfrelativering en, als het zo uitkomt, zelfspot.

De hulpverlener heeft de afgelopen jaren tal van conflicthaarden bezocht. Zijn eerste reis voor Artsen zonder Grenzen was in 1996, toen hij met een team van hulpverleners naar Liberia ging. Daarna volgden Congo, Pakistan, Nigeria, Colombia, Albanië, Sudan, en Libanon. Vorige maand keerde hij terug uit Somalië, waar hij een medische kliniek in de hoofdstad Mogadishu heeft opgezet.

Tijdens zijn verlofperiodes woont Hoedt thuis, bij zijn ouders in Geervliet, een dorp onder de rook van Rotterdam. „Zij leven intens mee en bieden mij veel zekerheid, een van de redenen waarom ik het werk in crisisgebieden zo lang kan volhouden. Collega’s zijn vaak korter in dienst bij Artsen zonder Grenzen. Na twee tot drie jaar haken zij af.”

Hoedt groeide op in een ruimdenkend rooms-katholiek gezin. „Eén keer per maand bezocht ik de kerk. De voorgangers waren links-progressief georiënteerd met veel aandacht voor sociale thema’s zoals armoedebestrijding en sociale ongelijkheid. Of het geloof meegespeeld heeft in mijn keuze voor hulpverlening? Dat zou ik niet durven beweren. Ik was 17 jaar toen ik in Deventer tropische landbouwkunde ging studeren. Later rees het idee om hulpverlener te worden: je doet wat nuttigs, het vak is leuk want je ziet wat van de wereld, en het is ook nog eens avontuurlijk.”

In 1996 ging Hoedt aan de slag bij de Nederlandse tak van Artsen zonder Grenzen. Hij groeide uit tot coördinator van de zogenaamde emergency desk, de afdeling die in geval van crisis waar mogelijk in actie komt. Hoedt zelf geeft geen medische hulp, maar hij draagt er zorg voor dat artsen en verpleegkundigen in rampgebieden hun werk kunnen doen. Soms is hij ter plekke de helft van zijn tijd kwijt aan onderhandelingen met rebellenleiders. Dan heeft hij bijvoorbeeld groen licht nodig voor het transport van materieel naar afgegrendelde gebieden.

U was meermalen in Zuid- en Noord-Sudan en u was in 2005 hoofd van een missie in Darfur. Wat hebt u gezien?
„Oorlog in zijn ergste vorm. Ik heb gezien hoe het vreedzame leven van duizenden mensen volledig werd verwoest. Ze woonden in rieten hutten en hoedden hun koeien barrevoets. Van de ene op de andere dag werden ze vanuit de lucht aangevallen door helikopters. Al hun bezittingen werden verbrand. Hulpverleners brachten vanuit Kenia voedsel, maar rebellen pikten het in of doodden de mensen die het wilden meenemen.

In Sudan zijn grote vluchtelingenkampen gevormd waar duizenden ontheemden gedwongen zijn dag in dag uit samen te leven. Op de een of andere manier grijpt het zien van zulke kampen mij altijd erg aan. Ondervoeding is triest, maar kinderen kunnen er met goede voeding snel bovenop komen. Het ergste is het uitzichtloze van de situatie van mensen die jarenlang ongevraagd opeengepakt zitten.”

Raakt de ene confrontatie met het leed meer dan de andere?
„Intuïtief zeg ik: het is erger om een overleden kind te zien dan een overleden volwassene. Ik weet niet waarom. Ooit was ik in een cholerabehandelcentrum in Zuid-Sudan, waar veel peuters en kleuters stierven. Zij moesten worden gewassen voordat ze werden begraven. Ik heb daar zelf een bijdrage aan geleverd. Dat was echt moeilijk.

Niet alleen de klassieke gevallen van lijden, zoals honger, oorlog en ziekte, zijn pijnlijk, ook zoiets als verwaarlozing. Onlangs las ik een boek over president Mobutu van Congo, waar jonge mensen in het centrum van een stad die in een vuilnisbelt is veranderd, sigaretten verkopen. Hun is alle hoop op vooruitgang en studie ontnomen. Die auteur noemde hen de grootste slachtoffers van het geweld. Ik kan dat goed begrijpen.”

Oorlog wordt niet zelden gevoerd op basis van religieuze argumenten. Speelt godsdienst een rol in de manier waarop slachtoffers van oorlog en geweld omgaan met hun problemen?
„Wat ik zie, is dat de een er kracht uit put en de ander niet. In Somalië kwam een van onze lokale medewerkers om bij een aanslag op zijn auto. Een andere collega overleefde het incident. Na een week was hij weer aan het werk. Familieleden hadden tegen hem gezegd: „Lees per dag veel uit de Koran, dan kom je misschien tot rust.” Anderen zoeken rust in alcohol of drugs.”

„Ik verbaas me soms over de veerkracht van mensen. Waar de één compleet doordraait vanwege een oorlogstrauma, leeft de ander opgewekt door. Mensen in Congo leven er lustig op los, in Rwanda zijn ze, net als Groningers, stijver en stugger. Sudanezen hebben veel humor, Somaliërs zijn cynischer, ze doen me altijd aan Rotterdammers denken.”

U was eind 2005 ook enkele maanden in Pakistan, kort na een aardbeving die meer dan 70.000 mensen het leven kostte. Is het anders om in zo’n gebied te zijn dan in een conflicthaard?
„Dat maakt absoluut verschil. Niet zozeer in het leed dat je ziet, maar wel in de manier waarop je hulp verleent. De regio die door de aardbeving was getroffen, zag eruit alsof er een atoombom op was gevallen. Niets stond er meer overeind. Twee maanden na mijn aankomst kwam ik in de bergen nog mensen tegen die zich met een slepend been voortbewogen, op zoek naar een dokter.

Het grote voordeel was dat we ons niet hoefden in te laten met politieke conflicten. Tegelijk is dat wel de reden waarom Artsen zonder Grenzen in de loop der jaren de focus meer gericht heeft op oorlogsgebieden. Daarbij geldt de vuistregel dat wij in conflicten geen partij kiezen. Politieke en militaire belangen verdelen mensen, medische zorg verbindt hen. Of George Bush nu 40 graden koorts heeft of Osama bin Laden - ze hebben allebei een dokter nodig.”

Hoe groot is het gevaar voor uzelf in oorlogsgebieden?
„Dat hangt onder meer af van de vraag of wij doelwit zijn in een conflict of niet. Meestal ontmoeten we veel waardering voor ons werk, maar dat is niet altijd het geval. Banditisme is een apart probleem. Dan loopt iedereen die zich op de weg bevindt het risico van een overval. In Albanië zijn we ooit door twee gewapende mannen overvallen. Ze hielden ons onverwachts aan, de geweren in de aanslag. Dat was geen prettige ervaring.”

Hoe belangrijk zijn contacten met oorlogvoerende partijen?
„Die zijn essentieel. Want daardoor kun je nagaan in hoeverre je in een regio bent geaccepteerd. Een rebellenhoofdman kan jou een plaats aanbieden in een kliniek, omdat hij daar zelf voordeel van heeft. In die plaats rekruteert hij zijn manschappen, hij verstopt er zijn wapens - voor hem is het geen gek idee om er een ziekenhuisje te hebben. Hij blij, ik blij, zou je zeggen. Maar pas op, want wat vindt zijn tegenstander ervan? Die vragen moet je je bewust zijn.”

Hoe weet u of iemand oké is?
„Dat is helemaal niet belangrijk. Het gaat erom wat iemands doelstellingen zijn. De vraag is: bied ik hem voor- of nadelen? En niet: is iemand eerlijk of oneerlijk?”

Hoe verleidelijk is het om met flappen te zwaaien als u iets van iemand gedaan wilt krijgen?
„Corruptie lost niets op. De volgende keer vraagt iemand namelijk het dubbele. Natuurlijk willen rebellenleiders van alles. „Mijn zus is verpleegkundige, ik zou het erg op prijs stellen als u haar in dienst nam.” Die boot moet je netjes zien af te houden. „Nou, weet u wat uw zus het beste kan doen? Laat ze haar cv maar naar Kluitje Riet sturen.””

U zei ooit: Mijn belangrijkste veiligheidsstrategie bestaat uit veel zwaaien en glimlachen.
„Je moet ervoor zorgen dat je als buitenlandse hulpverlener wordt geaccepteerd. Ben je eenmaal door lokale mensen aanvaard, dan krijg je veel gedaan.

Ik heb een vreselijke hekel aan zonnebrillen. Ik zeg altijd tegen mijn medewerkers dat ze die moeten afzetten zodra ze met mensen in gesprek gaan. Mensen moeten je in de ogen kunnen kijken. Ze moeten merken dat je oprecht bent.”

In Liberia vlogen de kogels u om de oren. Hoe gaat u om met gevoelens van angst?
„In die periode zat ik redelijk in de piepzak, net als onlangs in de Somalische hoofdstad Mogadishu. In een risicovolle situatie kun je twee dingen doen: je stelt vast dat je niet durft óf je besluit dat het gevaar binnen de grenzen van het redelijke valt. In het eerste geval moet je vertrekken, in het tweede geval moet je de risico’s zo veel mogelijk rationaliseren en rustig doorgaan met ademhalen. Lukt dat niet, dan kun je een paniekaanval krijgen. Daar heb ik gelukkig nooit last van gehad.”

Op welke manier blaast u stoom af?
„Ik ben vrij expressief. Door veel te praten over m’n ervaringen kan ik veel van mijn emoties laten afvloeien.”

In 2005 werd u in Sudan door het regeringsleger opgepakt wegens de publicatie van een rapport over de verkrachting van 500 vrouwen. Dankzij diplomatieke druk kwam u drie weken later vrij. Hoe zinvol beoordeelt u die actie achteraf?
„Ik heb er nooit spijt van gehad. Het had niets te maken met het kiezen van een politiek standpunt. Ik besefte toen ook wel: er zal geen vrouw minder om worden verkracht. Toch hebben we het gedaan. Wij vonden het belangrijk om al die vrouwen een stem te geven. Vrouwen verkrachten is iets vreselijks. Maar als verkrachte vrouwen ook nog eens het recht wordt ontnomen zich over hun leed uit te spreken, dan wordt hun werkelijk alle menswaardigheid afgepakt.”

„Ik heb in Sudan tijdens het proces overigens geen moment in de rats gezeten. Ik werd beschuldigd van spionage en in afwachting van het proces kreeg ik huisarrest opgelegd. In Nederland mag je dan je woning niet meer uit. Maar in Khartoem werkt dat heel anders. Daar kun je als je wilt zelfs de stad uit.”

Bent u door uw werk veranderd?
„Het geeft mij scherper zicht op wat ik belangrijk vind in het leven. Uiteindelijk is dat wat voor veel mensen belangrijk is: liefde, waardering. In mijn doen en laten ben ik wel erg onafhankelijk geworden. Misschien is dat een van de redenen waarom hulpverleners moeilijk aan een partner kunnen komen.”

Hoe groot is het risico dat hulpverleners een cynische kijk op het leven ontwikkelen? De stroom van geweld die door de wereld spoelt, droogt maar niet op.
„Ik heb nooit het idee gehad dat m’n collega’s en ik wel even de problemen in de wereld zouden kunnen oplossen. Dat is misschien de reden waarom ik me ook niet gedesillusioneerd voel.”

Vrede in Darfur bijvoorbeeld blijft maar uit. Dat is toch uitermate teleurstellend?
„Hoe lang is het geleden dat Kaïn Abel om het leven bracht? Hoeveel mensen hebben er sinds die tijd op aarde geleefd? Zouden wij voor elkaar krijgen wat die mensen eeuwenlang niet voor elkaar hebben gekregen? Daar zie ik de logica niet van in.”

Wat brengt u ertoe om in regio’s als Darfur aan de slag te blijven?
„Ik wil het kaarsje in de wind brandende houden.”

Wat bedoelt u daarmee?
„Is het menselijkheid? Is het misschien de hoop die ik mensen wil bieden? Ach nee, mensen zien in mij echt niet een of andere verlosser. Kijk, ik kom als een soort verlengstuk van mensen aan de andere kant van de aardkloot die met de pet zijn rondgegaan, dekens en pillen hebben ingeslagen en die in alle nederigheid en waarschijnlijk in alle irrelevantie aanbieden - de pillen helpen niet en in plaats van dekens hadden de mensen eigenlijk visnetten nodig. Maar ondanks dat alles zien de mensen toch dat zij er niet helemaal alleen voor staan.

In Mogadishu hebben wij een kliniekje geopend. Dat stelt helemaal niets voor. Op een bevolking van 3 miljoen mensen zijn er duizend nodig. Er staat er nu één. Dat is dus 1 promille. Misschien kan ik er 2 promille van maken. Toch blijven we in de stad actief. Waarom? Het heeft te maken met wat Moeder Teresa zei: „Als ik een hongerige een stukje brood geef, verandert dat niets aan de wereld. Maar het is voor die ene hongerige een wereld van verschil.””

Hoe bestaat het dat wij met onze rijkdom niet een einde weten te maken aan alle ellende in regio’s als Darfur? Maakt u zich nooit boos?
„Dat wij menselijk lijden, zowel individueel als collectief, in deze mate toestaan - dat is niet alleen een zwarte bladzijde in onze geschiedenis, het is een dik boek vol zwarte bladzijden. Zeker, de internationale gemeenschap kan meer doen en meer geld vrijmaken voor de slachtoffers van geweld dan ze tot nu toe heeft gedaan. Veel meer.

Maar het is niet zo eenvoudig om te zeggen hoe. Ik heb mensen zien sterven van de honger en toch heb ik nog niet mijn laatste euro weggegeven. Ik permitteer het mij om een zeilbootje van 4000 euro te kopen. En zo vinden we ook als collectief dat we recht hebben op zoiets als ruimtevaart. Ik ben in mijn leven nog maar erg weinig mensen tegengekomen die driekwart van hun salaris overmaken aan een ontwikkelingsorganisatie.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer