„Heilsboodschap houdt prioriteit”
APELDOORN - Wijst Berkouwer een begaanbare weg ten aanzien van de verhouding van geloof en openbaring? Kunnen Bijbelwetenschappers en systematische theologen van hem leren hoe ze hun vakgebieden bij elkaar kunnen krijgen en houden, zodat er sprake zal zijn van wederzijdse uitwisseling en correctie?
Tijdens een bijeenkomst in het gebouw van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) gingen vakgenoten donderdag op initiatief van de theologische opleidingen van Apeldoorn en de Vrije Universiteit over deze vragen in gesprek. De bijeenkomst was een vervolg op een conferentie in 2004.Voor de bijna even vermaarde als omstreden gereformeerde dogmaticus G .C. Berkouwer was ”correlatie” een methodische sleutelterm. Dr. D. van Keulen, Berkouwerkenner, analyseerde donderdag wat Berkouwer eigenlijk onder correlatie verstond. „Hoewel dit begrip een grote rol speelt in zijn werk, zoekt men tevergeefs naar een uiteenzetting van wat hij er zelf eigenlijk onder verstond. Op tal van dogmatische punten probeert Berkouwer met het begrip correlatie het dilemma tussen subjectivisme en objectivisme te overstijgen: de mens creëert nooit zijn eigen heil, maar geloven is meer dan het aanhangen van geopenbaarde waarheden, die een mens niet wezenlijk raken. Het correlatieprincipe hangt nauw samen met Gods heilsboodschap, die een antwoord wil uitlokken. Berkouwer wil met correlatie geen wederkerige afhankelijkheid uitdrukken. Gods openbaring, Gods heilsboodschap heeft en houdt altijd prioriteit.”
Van Keulen meent dat Berkouwers terminologie verwarring en misverstanden in de hand werkt. „Correlatie betekent nu eenmaal per definitie wederkerige afhankelijkheid of beïnvloeding. Berkouwer had dit kunnen voorkomen door de nadere kwalificatie ”theonome correlatie”, zodat de prioriteit van God helder blijft.”
Ook prof. dr. B. Kamphuis, hoogleraar dogmatiek aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), vond Berkouwers term correlatie om wederkerige betrokkenheid aan te duiden ongelukkig. Daar komt bij dat het correlatieprincipe volgens hem gemakkelijk als selectieprincipe kan gaan werken: wat niet door de zeef van het geloof kan, wordt als niet-relevant in het Woord terzijde gesteld. Uit de verschillende richtingen die Berkouwers leerlingen zijn ingeslagen, blijkt dat het correlatiebegrip bepaald niet tot een eenduidige methode leidt. „Als zijn methode werkelijk een ontmoetings- en vertrekpunt kan worden voor Bijbelwetenschap en systematische theologie, is op dit punt minstens een bijstelling nodig.”
VU-oudtestamenticus prof. dr. E. Talstra vroeg zijn collega’s die systematische theologie beoefenen naar een kader waarmee Bijbelwetenschapper zouden kunnen werken. „Een nieuw kader welteverstaan.”
Hij verzet zich tegen de vroegere werkverhouding waarbinnen de exegeten „twee emmertjes water mochten aandragen waarmee de systematici brandjes konden blussen.”
Systematische theologen moeten zijns inziens een kader aanleveren dat meer rekening houdt met de data, de weerspannige gegevens in de Bijbel die duiden op diversiteit en spanningen. „De Bijbel is een reisverslag vol contrasten, het verhaal van de ene God, Die Zich door mensen niet van de wijs heeft laten brengen, Die Zich kwaad kan maken, maar Die het vuur van de liefde niet heeft laten uitgaan.”
Kamphuis stelde Talstra de tegenvraag wat de exegeten zelf doen voor een vernieuwd kader. Dr. J. Bolt, hoogleraar systematische theologie aan Calvin Seminary te Grand Rapids, maakte duidelijk dat de tegenstrijdigheden en onderlinge onenigheid van exegeten hem deden duizelen. Talstra had daar begrip voor. „Maar toch moeten jullie eens concreet ondergaan hoe exegeten te werk gaan. Zij kunnen jullie geen pakketje met opgeloste puzzels aanleveren. Wees kritisch op wat zij schrijven, want zodra je je met de Bijbel bezighoudt, heb je met hen te maken. Systematici en exegeten zullen dieper in elkaars vakken moeten doordringen.”