De man van het midden
Hij werkte eerst enkele jaren op een christelijke mavo voordat hij het reformatorisch onderwijs indook. In die beginperiode voerde hij stevige discussies met collega’s over de evolutietheorie. Zo’n ervaring gunt drs. Daan Vogelaar alle leraren op reformatorische scholen. „Je basis is smal als je nooit buiten de eigen kring hebt gekeken.”
Hij formuleert bedachtzaam, maar is toch niet vies van af en toe een stevige stellingname. Zonder te polariseren, want daar moet de 58-jarige Vogelaar, scheidend directievoorzitter van de Pieter Zandt Scholengemeenschap in Kampen, niets van hebben. „Ik overbrug liever tegenstellingen dan dat ik ze aanscherp. Noem mij maar de man van het midden.”Waarom vindt u dat zo prettig?
„Het heeft te maken met het feit dat ik historicus ben. Historici proberen te leren van de geschiedenis. De geschiedenis leert ons dat we als reformatorische christenen niet te snel moeten roepen dat we ergens principiële bezwaren tegen hebben. Soms moeten we die bezwaren na vijf jaar weer intrekken. De oude Florijn, destijds leraar pedagogiek op de Driestar, zei ooit: „Principes heeft een mens niet zo veel, want daar gaat hij de brandstapel voor op.” Ik denk dat we in onze gezindte sommige zaken in het verleden te zwaar hebben neergezet.”
Geeft u eens een voorbeeld.
„Ik denk aan de discussie over de medezeggenschapsraad in het onderwijs. Vooropgesteld: Ik vind het niet wenselijk dat leerlingen instemmingsrecht krijgen en daarmee dezelfde positie hebben als ouders en leraren. Dat staat op gespannen voet met de gezagsrelatie die er nu eenmaal is. Toch moeten we ook in deze zaak proberen nuchter te blijven. Als het niet lukt, zoals op het Driestar College, om de achterban zover te krijgen dat het instemmingsrecht van leerlingen wordt omgezet in adviesrecht, moeten we ons daarbij neerleggen en vervolgens proberen er het beste van te maken. Als de overheid zou zeggen: „Je geeft leerlingen instemmingsrecht of je krijgt geen geld meer”, dan vind ik de keus niet moeilijk. Medezeggenschap is voor mij een afgeleide zaak, geen zwaar principiële kwestie.”
Nu zegt de overheid: U moet op de Pieter Zandt een homoseksuele leraar benoemen.
„Dat is een ander verhaal. Homoseksuele praktijken gaan regelrecht tegen Gods geboden in. Een leraar die in deze zonde leeft, kan geen voorbeeld voor de leerlingen zijn. Zijn levenswijze strijdt met de reformatorische grondslag van de school. Als de overheid in zo’n geval zegt: „Je krijgt geen geld meer als je deze leraar weigert”, zullen we dat offer moeten brengen.”
Begeleide confrontatie is ook zo’n principieel beladen onderwerp in het reformatorisch onderwijs.
„Ik weet het, maar ik snap het niet. De hevige discussie erover, onder meer in deze krant, verbaast mij. Dertig jaar geleden waren we op de Guido de Brès in Rotterdam al bezig met begeleide confrontatie. De vraag is voor mij niet: Dóén we aan begeleide confrontatie, maar hóé doen we het? Je móét je leerlingen voorbereiden op de samenleving waarin ze na hun schoolopleiding een plaats krijgen. Die noodzaak is alleen maar toegenomen. Er is veel losgeslagen binnen en buiten onze gezindte. Voeren we een achterhoedegevecht of staan we in de voorste linie waar de bressen worden geslagen?”
De synodes van de Oud Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland hebben besloten contact op te nemen met de reformatorische scholen omdat ze vinden dat de begeleide confrontatie te ver is doorgeschoten.
„Uiteraard zullen we als scholen serieus naar hun signaal moeten luisteren, maar ik zie geen reden ons standpunt in deze kwestie te herzien. Ik maak me ergens anders zorgen over. Er staan op dit moment leraren voor de klas die zelf alleen maar op reformatorische scholen hebben gezeten. Zij hebben nooit buiten de eigen kring gekeken. Hoe kunnen zij met zo’n smalle basis hun leerlingen op een kritische manier confronteren met de moderne cultuur?”
Vogelaar begon in 1971 als geschiedenisleraar op de protestants-christelijke Brederodemavo in Utrecht. Hij heeft daar naar eigen zeggen in korte tijd veel geleerd. „Ik was de enige docent met een reformatorische achtergrond en voerde stevige discussies met mijn collega’s van biologie over de evolutietheorie. Onze opvattingen stonden haaks op elkaar. Toch heb ik veel van die gesprekken geleerd. Voor mij was dat overigens niet de eerste keer dat ik nadrukkelijk met andersdenkenden in contact kwam. Al tijdens mijn pa-studie op de Driestar ging ik met twee vrienden naar Amsterdam om daar kennis te maken met mensen van de Kabouterpartij en uit de kraakbeweging. We zijn daar verscheidene keren geweest en hebben er zelfs overnacht. Het was een tamelijk uitzonderlijke wereld die voor ons openging. Een wereld van alternatieve samenlevingsvormen, seksuele ongebondenheid, drugsgebruik en maatschappelijk protest. Wat toen uitzonderlijk was, is nu regel geworden.”
De leerlingen van de Pieter Zandt groeien nog in een tamelijk beschermde omgeving op. Wat hebben zij aan zo’n ervaring?
„In die beschermde omgeving zit een groot gevaar. In deze regio maken reformatorische christenen 20 tot 30 procent van de bevolking uit. Landelijk is dat slechts 1 procent. Beseffen we dat nog? Als onze leerlingen van school vertrekken en gaan studeren, komen ze echt in een totaal andere omgeving terecht. Voor hen is de overgang groter dan voor leerlingen die in Rotterdam op het Wartburg College zitten.”
Een bezoek van Pieter Zandtleerlingen aan een moskee werd vorig jaar op het laatste moment afgeblazen omdat er commotie over ontstond.
„Dat bleek inderdaad een stap te ver, maar inmiddels is er wel een hulpimam op school geweest om met onze leerlingen in gesprek te gaan. Ook doen onze leerlingen mee aan Lagerhuisdebatten die onder meer in Kampen worden gehouden. Daar ontmoeten zij leeftijdsgenoten van andere scholen, ook openbare.”
Op een van de reformatorische scholen was de homoseksuele burgemeester Dales te gast. Hij bleek zo’n sterke debater dat leerlingen soms met een mondvol tanden stonden.
„Je kunt daaruit de conclusie trekken dat je zo iemand dus beter maar niet kunt uitnodigen, omdat het te gevaarlijk is. Maar dan denk ik: De leerlingen kunnen zo’n ervaring beter voor het eerst op school meemaken dan straks, als ze gaan studeren en er alleen voor staan.”
U hebt in Ridderkerk, hartje Randstad, gewoond en woont nu in het besloten IJsselmuiden. Wat doet zo’n overgang met een mens?
„Er zitten twee kanten aan. Mijn vrouw en ik hebben in IJsselmuiden het waardevolle van een dorpsgemeenschap leren waarderen. Binnen de bandbreedte van het dorp gaat iedereen met elkaar om. Grote gezinnen zijn hier welkom. In Ridderkerk vonden onze buren het asociaal dat wij zeven kinderen hebben. Er zit echter ook een keerzijde aan de medaille. In een christelijk dorp als IJsselmuiden maken mensen veelal collectieve keuzes. Je doet iets omdat bijna iedereen het doet. In het westen van het land word je als christen gedwongen persoonlijke keuzes te maken, die vaak anders zijn dan de keuzes van de buren. Neem alleen de zondagsbesteding. In Ridderkerk waren we bijna de enigen in de straat die naar de kerk gingen.”
Na één jaar Brederodemavoxx in Utrecht ging Vogelaar naar de Rotterdamse Guido de Brès. Hij was daar leraar, conrector en plaatsvervangend rector. Vervolgens werd hij in 1985 rector van de in dat jaar gestarte Pieter Zandt Scholengemeenschap in Kampen.
Uw onderwijsloopbaan is een droomcarrière?
Ik kan naar eer en geweten zeggen dat ik die carrière niet bewust heb gezocht. Toen ik naar Kampen solliciteerde, heb ik aan de Heere gevraagd: „Is dit Uw weg? Zo niet, wilt U het dan verhinderen?” Dat gaf rust tijdens de sollicitatie.”
Is uw keus voor Kampen later bevestigd?
„Ja, zeker als ik kijk naar de geschiedenis van de school. Er is dertien jaar geprobeerd een reformatorische school voor voortgezet onderwijs in deze regio op te richten. Pas het veertiende jaar lukte het. Ook daarna moest elke uitbreiding bevochten worden, tot en met de kroon toe. We hebben de school niet cadeau gekregen. Of juist wel. De Heere gaf ons de Pieter Zandt. Ik zeg wel eens: Deze school bestaat bij de gratie van het wonder.”
U zag de school in 22 jaar groeien van 220 tot 2900 leerlingen, verdeeld over vier vestigingen: Kampen, Urk, Staphorst en na de zomer ook IJsselmuiden. Hoe hebt u dat ervaren?
„Als heel zwaar. Het waren tropenjaren die ik niet meer ambieer. Die spankracht heb ik niet meer. Ik heb alles gegeven wat ik te geven had. Mijn gezin is er in al die jaren wel eens bekaaid afgekomen. Werkweken van zestig uur waren normaal. Als ik het mocht overdoen, zou ik zoeken naar een betere balans tussen werk en privé.”
Waarom gaf u zo veel aan school?
„Een school in opbouw vraagt veel energie en ik ben iemand die graag z’n volle gewicht ergens in gooit.”
Wat was het zwaarst in die periode?
„De verantwoordelijkheid die je als rector voor de school hebt. Die voelde ik heel zwaar bij vacatures, zeker bij de hardnekkige. Hoe kom je aan nieuwe docenten? Dat probleem heb ik altijd persoonlijk met me meegedragen.”
Ondanks de drukte op school zag Vogelaar kans een universitaire studie pedagogiek te doen. Hij glimlacht: „Daar zit een verhaal aan vast. Die studie begon op een heel natuurlijke manier. Ik was betrokken bij de oprichting van de reformatorische schoolbegeleidingsdienst BGS. Ik zat in een werkgroep die publicaties verzorgde, onder meer over een reformatorisch mens- en kindbeeld. Op een gegeven moment liepen wij tegen de grenzen van onze kennis aan. In die tijd adverteerde de universiteit in Leiden met een studie wijsgerige, historische pedagogiek. Dat leek mij wel wat. Tijdens het intakegesprek liet ik de BGS-publicaties zien. Op grond daarvan mocht ik gelijk aan de doctoraalfase beginnen. Ook tijdens de studie zijn ze me in Leiden zeer ter wille geweest, waardoor het voor mij goed te doen was.”
U verdiepte zich in de gereformeerde pedagogen Bavinck en Waterink. Wat is hun betekenis voor het reformatorisch onderwijs nu?
„Bavinck en Waterink waren exponenten van een verzuilde samenleving, terwijl onze samenleving nu volledig ontzuild is. In die zin zijn ze een beetje gedateerd. Toch zitten er tijdloze elementen in hun visie, bijvoorbeeld hun pleidooi voor normatieve pedagogiek. Bavinck en Waterink namen hun vertrekpunt in de Schrift en redeneerden van daaruit verder. Ze hadden een aan de Bijbel gerelateerd opvoedingsdoel. Dat zou ons nog steeds moeten aanspreken, maar ik ben wel eens bang dat die notie in het reformatorisch onderwijs dreigt te vervagen.”
Maakt u dat eens concreet.
„Bavinck en Waterink hechtten sterk aan gewetensvorming bij kinderen. Dat is volledig Bijbels. Wat komt daar op onze scholen nog van terecht? Kijk naar de bijna volledige acceptatie van de moderne media onder jongeren. Je kunt de zaken in theorie goed voor elkaar hebben, maar de praktijk kan zo anders zijn. Dan leef je in twee werelden. Dat behoren wij hartgrondig te verfoeien. We staan als christenen in deze tijd, hebben een taak in de samenleving en mogen onze ogen niet sluiten voor allerlei ontwikkelingen. Doen we dat wel, dan veranderen onze beginselen in een versteende traditie. Tegelijk mag onze levenspraktijk zich niet autonoom, los van de christelijke beginselen ontwikkelen. Levenspraktijk en beginselen moeten elkaar bevruchten. Dat is de uitdaging waar ons onderwijs, waar onze gezindte voor staat.”
Hoe bereikt u dat docenten die uitdaging aangaan?
„Nieuwe leraren op de Pieter Zandt volgen verplicht de interne cursus ”Weten en belijden”. Die gaat over dogmatiek, apologetiek en de leefwereld van jongeren. Er horen praktische opdrachten bij, zoals gesprekjes met leerlingen. Die zorgen soms voor een forse confrontatie. Daarnaast zijn we als school aan het nadenken over de mogelijkheid om niet alleen de leerlingen, maar ook de leraren een maatschappelijke stage te laten volgen. Sommigen moeten gestimuleerd worden eens buiten de eigen kring te kijken. Ik vind dat belangrijk, omdat in mijn visie een leraar niet in de eerste plaats vakdocent is, maar pedagoog. Hij voedt jongeren op. Daarvoor is het nodig te weten wat er te koop is in de wereld. Sowieso is het belangrijk dat docenten meer tijd krijgen om zich te bezinnen op hun pedagogische opdracht. Die bezinning komt te weinig aan bod door de vele veranderingen in het onderwijs, die enorm veel tijd vragen.”
De afgelopen tien jaar kreeg het vmbo, de samenvoeging van het vbo en de mavo, gestalte. Hoe hangt volgens Vogelaar de vlag erbij? „Er is veel kritiek op het vmbo, maar ik wil er genuanceerd over oordelen. De beroepsgerichte aanpak, de werkplekkenstructuur en het beter aansluiten bij de interesses van praktisch ingestelde leerlingen zijn goede ontwikkelingen. Er zijn best nog verbeteringen in de leerwegen mogelijk, maar ik zie niet in wat er op hoofdlijnen mis is met het vmbo.”
Bijvoorbeeld dat steeds minder vmbo’ers doorstromen naar de havo.
„Dat is het gevolg van de tendens onder zowel ouders als scholen om leerlingen zo hoog mogelijk te laten instromen. Bij twijfel wordt een leerling eerder naar de havo gestuurd dan naar het vmbo. Een deel van de oude mavoleerlingen zit nu dus al op de havo.”
Competentiegericht leren, dat meer en meer wordt toegepast in het vmbo, ligt onder vuur.
„Voor het beroepsonderwijs is competentiegericht leren niet verkeerd. Je moet het echter niet losmaken van algemene vormingsdoelen. Dat zie ik wel vaak gebeuren en daarom gaat er veel mis.”
In de bovenbouw van de havo en het vwo deed het studiehuis z’n intrede. Wat vindt u daarvan?
„Het studiehuis met z’n vier profielen beoogde een einde te maken aan de pretpakketten. Daar sta ik nog steeds achter. Nieuwe vakken als algemene natuurwetenschappen en culturele kunstzinnige vorming deden hun intrede. Dat deze vakken ten koste gaan van literatuuronderwijs is helaas onvermijdelijk.”
Universiteiten klagen dat leerlingen die van de middelbare school komen steeds minder weten.
„Dat is jammer dan. Universiteiten hebben jarenlang geroepen om leerlingen met meer vaardigheden. Dit soort pendelbewegingen spreekt mij niet zo aan. We moeten als reformatorische scholen proberen vast te houden aan onze eigen kennis- en vormingsdoelen.”
Vogelaar stopt per 1 augustus als directievoorzitter van de Pieter Zandt. Hij blijft twee dagen per week verbonden aan de school als bestuursadviseur en gaat twee dagen per week het directeurenberaad van de gezamenlijke reformatorische scholen assisteren. De vijfde werkdag krijgt hij BAPO-verlof, een regeling voor oudere werknemers in het onderwijs.
Hebt u een advies voor het reformatorisch onderwijs?
„De scholen moeten hun profiel nog sterker neerzetten, zodat ze naar buiten toe volstrekt herkenbaar zijn. Die bereidheid is er. Zo hebben de scholen eerder voor de onderwijsinspectie een brochure gemaakt met een profiel van zichzelf. Elke inspecteur die voor het eerst naar een reformatorische school gaat, krijgt zo’n brochure mee. Ondanks de accentverschillen tussen de scholen is er een grote cohesie onderling. Die samenhang is een prachtig exportartikel.”
Wat was uw drijfveer om zo veel jaren met en voor jongeren te werken?
„Dan citeer ik graag de pedagoge Lea Dasberg. Zij hield ooit de rede ”Hulde aan de hoop”. Ik heb geprobeerd in mijn werk op school perspectief aan jongeren te bieden. Zelf neig ik wel eens naar enige somberheid als het over de toekomst van onze kinderen gaat, maar we zijn niet zonder perspectief, omdat God doorgaat met Zijn werk. Wij mogen op onze scholen jonge mensen toerusten voor de toekomst. We hoeven niet te zien waar dat allemaal toe leidt; we hoeven alleen maar het goede zaad te zaaien.”