Een kinderspeen boven het bed van vader
NIJKERK - Een bommenwerper gemaakt van een houten wc-bril. Dit zelfgemaakte speelgoed uit de Tweede Wereldoorlog is het pronkstuk van de maandagmorgen geopende tentoonstelling ”Geen kinderspel” in het Israëlcentrum in Nijkerk. „Als kind speelde ik gaskamertje.”
”Geen kinderspel” laat vooral het vaak zelfgemaakte speelgoed van Joodse kinderen tijdens de Holocaust zien. Initiatiefnemer Joop Levy, die zelf tijdens de oorlog zat ondergedoken in de Achterhoek, is er trots op dat hij de expositie van Yad Vashem uit Jeruzalem in Nederland mag laten zien. „Het is belangrijk dat kinderen in Nederland weten wat het betekent om in oorlogstijd te moeten onderduiken.”EO-voorzitter ds. Arie van der Veer mag de tentoonstelling openen. Een groep leerlingen van de Prins Willem-Alexanderschool uit Uddel is erbij. „Ik ben zelf ook in de oorlog geboren”, vertelt de EO-voorzitter. „Als ik wel eens aan mijn moeder vraag of ze nog wat weet uit de Tweede Wereldoorlog, dan vertelt ze altijd dat mijn vader moest gaan werken in Duitsland. Hij had een speen van mij bij zich. Die hing hij daar boven zijn bed. Dat herinnerde hem aan het feit dat hij nog een zoon in Nederland had. Natuurlijk had hij liever zijn kind dan de speen bij zich in de buurt, maar toch was het mooi dat hij iets van mij bij zich had.”
Ds. Van der Veer wijst de aanwezige kinderen op de voorwerpen uit de expositie, die tot eind augustus duurt: een kinderpop, een knuffel, een driewieler. „Allemaal speelgoed van kinderen die in de Tweede Wereldoorlog zaten ondergedoken. Maar nu moet je vooral erover nadenken wie daarmee heeft gespeeld.”
De tentoonstelling ”Geen kinderspel” laat zes Nederlandse Joden aan het woord die als kind de oorlog hebben meegemaakt, onder wie Joop Levy. Ze praten openhartig over hun ervaringen met speelgoed. Zo vertelt schrijfster Wiesje de Lange: „Als kind speelde ik gaskamertje.” Hoewel zij zich als kind er zelf geen beeld bij kon vormen, speelde ze slechts na wat zij tijdens haar onderduiktijd van ouderen hoorde.
Bezoekers van de kindertentoonstelling krijgen niet alleen indrukwekkende ervaringen van onderduikers te horen, ze krijgen ook veel voorwerpen te zien. Een beer bijvoorbeeld. Eens het enige bezit van de 4-jarige Michael Floersheim. „Toen hij met zijn familie in kamp Westerbork gevangen zat, mocht hij één ding meenemen. Dat was de beer.”
In een van de vitrinekasten staat een monopolyspel. Zelfgemaakt door onderduikers tijdens de oorlog. Het is tevergeefs zoeken naar de Kalverstraat of het Leidsestraat. Ook de naam van het spel is aangepast: „Ghettopoly” staat er met grote letters op de doos. De speelvelden zijn genoemd naar straten en gebouwen in het ghetto Theresienstadt.
Joop Levy (1935) laat de kinderen uit Uddel het pronkstuk van de tentoonstelling zien: een zelfgemaakte bommenwerper. „Ik kreeg die van mijn neven voor mijn achtste verjaardag, toen we ondergedoken zaten. Het hout is afkomstig van een wc-bril en de wieltjes van een fietsband.”
Tijdens de oorlog zat hij in een buurtschap bij Varsseveld ondergedoken. „Daar heb ik geleerd hoe belangrijk het is als je in nood zit en dat er toch mensen zijn die je willen helpen.”