Zorgen om overdracht „zendingsfakkel”
UTRECHT - Het was maar een kort briefje dat James Fraser (1886-1938) ontving. „Als Jezus vandaag zou terugkomen, en Hij zou al die miljoenen mensen zien die nog nooit van Hem hebben gehoord, en Hij zou u aankijken, wat zou dan uw antwoord zijn?”
Het briefje leidde tot een keerpunt in zijn leven, zei ds. W. Harinck zaterdag, op de 51e zendingsdag van de Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG). De jonge Brit keerde zijn carrière de rug toe en werd zendeling in China - waar hij tot een rijke zegen werd gesteld.Ds. Harinck, secretaris van het deputaatschap voor de zending, ging in zijn toespraak in op de vraag hoe de nieuwe generatie de zendingsfakkel overneemt van de ouderen. Daarover „zijn we niet zonder zorgen”, zei hij.
De Woerdense predikant haalde een onderzoekje aan dat in opdracht van ZGG was uitgevoerd. „Eerst een verheugend resultaat: 85 procent van de ondervraagden vindt zending belangrijk. Maar: niet meer dan 18 procent hiervan geeft aan echt bij het zendingswerk betrokken te zijn. Slechts een derde van de jongeren leest ons zendingsblad Paulus, en een tiende van de jongeren zegt zending helemaal niets.”
In veel gezinnen blijkt ook zelden of nooit over zending te worden gesproken, aldus ds. Harinck. „Nu weet ik uit ervaring dat er veel jongeren zijn die wel betrokken zijn bij het zendingswerk. Maar een veel groter deel is dat dus niet. Waarbij het ook nog eens zo is dat zending onder meisjes sterker leeft dan onder jongens.”
Bovendien, gaf de predikant aan, zijn er onder de wel betrokken groep velen die eigenlijk alleen als „short-termer” zouden willen dienen. „Terwijl wij juist op zoek zijn naar mensen voor langere termijn, voor dat taaie zendingswerk. Maar zulke mensen worden schaars, zo blijkt.”
Hoe komt dit toch? vroeg ds. Harinck zich af. Hij noemde, trefwoordsgewijs, enkele oorzaken: materialisme, tweeverdieners, carrièredrang, drukte, haast, relativisme.
Toch is hij niet zonder hoop, zei hij. „De Heere staat Zelf voor dit werk in. Dát belooft Hij in Psalm 22:31: „Het zaad zal Hem dienen.” Of, met die prachtige regels van Datheen: „Uit hen zal altijd iemand komen voort, om de nakomers te leren Uw Woord.””
Ds. Harinck deed een appel op de oudere generatie. „Bent ú fakkeldrager?” En op de nieuwe: „De fakkel moet overgenomen worden. Ik roep je op tot de ”militia Christi”, aan het front of in de achterhoede.”
In zijn openingswoord had ds. J. J. van Eckeveld, voorzitter van het deputaatschap voor de zending, gesproken over ”Zending en de Bijbel”. Zendingswerk, zei hij, heeft alles te maken met het wezen van het kerk-zijn. „En waar leven is, waarachtig geestelijk leven, daar is liefde tot het zendingswerk. Dat kán niet anders. Dan gun je iedereen aan Koning Jezus.”
De Zeister predikant refereerde aan het thema van de zendingsdag: ”Gij zult Mijn getuigen zijn”. „Het waren de laatste woorden van de Heere Jezus tot Zijn discipelen. Hij sprak ze kort voordat Hij opvoer ten hemel. En de laatste woorden van iemand die je lief is, vergeet je niet, vergeet je nooit. Zouden deze laatste woorden van de Zaligmaker dan geen kostbare woorden moeten zijn?”
Waarbij de Heere Jezus in Handelingen 1:8 zegt: „Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes, Die over u komen zal; en gij zult Mijn getuigen zijn…” Ds. Van Eckeveld: „Dat is de Bijbelse volgorde: eerst de Geest, dan getuigen. Hoe zouden we kunnen getuigen zonder de Geest, de Geest van Christus?”
Want wat is getuigen? „Een getuige voor een rechtbank heeft het zelf gezien, zelf gehoord. Hebt u het Woord Gods al tot in het diepst van uw ziel gehoord? Is Christus u al dierbaar geworden? Hoe zou u anders getuige kunnen zijn?”
Maar áls je dan iets gezien hebt, zei ds. Van Eckeveld, „in de nacht van je leven, van Wie Jezus is, dan zou je iedereen wel willen toeroepen: Kom, ga met ons. En dat begint bij de buren. Maar dat gaat ook verder, tot aan de einden der aarde toe.”
ZGG-directeur P. Eikelboom haalde in zijn toespraak twee passages aan uit het boek ”De opiumslaaf” van Howard Taylor. Daarin gaat het over een zekere Song, levend in het China van de negentiende eeuw. Tijdens een grote hongersnood kwam ook zijn geliefde dochter op het sterfbed terecht (1878).
„Vader, zei het stervende meisje, waar ga ik heen? Wat ligt er voor mij, in de duisternis? Help mij toch.”
„Mijn lieve kind, er is een ander leven aan de overzijde”, zei Song, die zelf overal de antwoorden op de grote levensvragen al had gezocht, in het boeddhisme, in het Evangelie ook.
„Vader, is dat een gelukkig leven, wat zeggen uw boeken daarvan?”
Maar Song wist geen antwoord meer. En, schrijft Taylor dan, „in de duisternis klemden zich de tere vingers om vaders hand, tot ze koud werden en stijf.”
Eikelboom: „Voelt u het gewicht van het zendingswerk?”