School moet alert zijn op homobeleid
UTRECHT - Bijzondere scholen mogen van hun personeelsleden blijven verlangen dat ze geloofwaardig zijn, concludeert de evangelische scholengemeenschap De Passie uit de vrijdag gepubliceerde uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). De Rotterdamse advocaat mr. drs. S. O. Voogt waarschuwt echter dat het voor schoolbesturen opletten geblazen is.
De CGB oordeelde dat De Passie in Amsterdam verboden onderscheid heeft gemaakt. „Openlijk homoseksuele leerkrachten zult u hier niet aantreffen”, zei directeur J. Wisse van De Passie begin dit jaar in een interview met Het Parool. Daarmee heeft de school volgens de CGB op voorhand de geschiktheid van een leraar in twijfel getrokken vanwege het enkele feit van zijn openlijke homoseksuele gerichtheid. De wet staat dat niet toe.Volgens CGB-voorzitter mr. A. G. Castermans gaat de school er bij voorbaat van uit dat een homoseksuele leraar niet past bij haar identiteit. De commissie beveelt De Passie aan zich hierover te beraden. Directeur G. Oosterhuis van De Passie wil deze aanbeveling overnemen: erover praten en een beleid formuleren. „De CGB zegt eigenlijk: De school moet maar niet afwachten of zo’n situatie zich ooit eens voordoet, maar moet zich nu al op een dergelijke situatie voorbereiden. De school moet zich dus afvragen: Als een homoseksueel iemand solliciteert, hoe kan dan de garantie gegeven worden dat hij het standpunt van de school geloofwaardig uitdraagt? Een personeelslid heeft nogal wat uit te leggen als zijn levenswandel in strijd is met wat hij als standpunt van de school afkondigt. Dat is niet geloofwaardig. Dat de school die geloofwaardigheid van personeelsleden verlangt, is niet verboden. Wij moeten nu formuleren in welke gevallen iemand wel of niet benoemd kan worden.”
Een school mag eisen blijven stellen, beklemtoont Oosterhuis „Bijvoorbeeld dat iemand tot een bepaalde kerk of tot de islam behoort. Maar ook dat iemand zodanig leeft dat hij op een school past en de identiteit geloofwaardig kan uitleggen en overdragen.”
De Rotterdamse advocaat mr. drs. S. O. Voogt waarschuwt dat het voor scholen die homoseksualiteit principieel afwijzen, opletten geblazen is. Ze kunnen zomaar in een juridisch mijnenveld terechtkomen omdat nog veel onduidelijk is.
De kern van het probleem waar De Passie mee wordt geconfronteerd, zit volgens Sietse Voogt in de woorden „het enkele feit.” De CGB ontleent dat begrip aan de Algemene wet gelijke behandeling, die aangeeft dat een school geen homo mag weren vanwege het enkele feit dat hij homo is. Er zullen bijkomende omstandigheden moeten zijn.
Wat die bijkomende omstandigheden zijn, is tot nu toe onbekend. Voogt: „De wet spreekt alleen over „het enkele feit.” In de parlementaire geschiedenis is dit afgezet tegen „bijkomende omstandigheden”, maar het is voor de praktijk onduidelijk wat daar wel en niet onder valt. De commissie heeft daarover nog geen helderheid kunnen verschaffen Maar waar je aan zou kunnen denken, is dat een leraar bijvoorbeeld in de klas propaganda maakt voor zijn homoseksuele leefwijze en dat daar vervolgens onrust over ontstaat onder de ouders. Ik schat in dat de commissie in zo’n geval zou zeggen: Dit zijn bijkomende omstandigheden op grond waarvan het gerechtvaardigd is dat een school maatregelen neemt.”
Zo’n school zal haar grondslag goed moeten hebben omschreven en uitgewerkt. „Ook is van belang dat ze een consequent beleid voert op dit punt”, zo benadrukt Voogt, die indertijd nauw was betrokken bij het verzet van christelijke organisaties en bevolkingsgroepen tegen de wet gelijke behandeling.
Grensverleggend zou de Rotterdamse jurist de uitspraak van de commissie niet willen noemen. „Eigenlijk zegt De Passie in het interview in het Parool: Het enkele feit dat een leraar openlijk homoseksueel is, is voor ons voldoende om zo iemand te weren. De wet geeft duidelijk aan dat een dergelijk beleid niet mag. De commissie sluit daar in haar uitspraak op aan.”
Daarbij wijst de commissie op de uitspraak van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Dales dat het voor de wetgever niet uitmaakt of een homo in onthouding leeft dan wel praktiseert. Geen van beide situaties mag reden voor een school zijn om bijvoorbeeld een sollicitant te weren of een leraar te ontslaan.
De uitspraak drukt de betreffende schoolbesturen met de neus op de feiten zoals die sinds de aanvaarding van de wet zijn komen te liggen. Voogt: „Een van de belangrijkste kritiekpunten van de tegenstanders van de wet was dat er niet of nauwelijks ruimte werd gelaten aan scholen om op dit onderdeel invulling te geven aan hun grondslag. De commissie bevestigt dat in feite.”
Ook is nog eens duidelijk geworden dat een schoolbestuur dat homoseksualiteit principieel afwijst, goed moet weten wat zijn positie is. Voogt: „Het is een complexe materie. Kennelijk zijn veel scholen zich hiervan bewust. Dat er bij mijn weten nog nooit een concrete zaak bij de commissie heeft gespeeld waarbij over de „bijkomende omstandigheden” meer duidelijkheid werd verschaft, is hiervoor een sterke aanwijzing.”