Waldheim–affaire maakte Oostenrijk tot dader
WENEN (ANP) – De Oostenrijkse politicus/topdiplomaat Kurt Josef Waldheim zal voor altijd verbonden blijven met de Waldheim–affaire. Het schandaal rond het naziverleden van de voormalige VN–secretaris–generaal en voormalige president, drukte de Oostenrijkers met de neus op de feiten over het eigen oorlogsverleden.
De alpenrepubliek had zich na de Tweede Wereldoorlog vooral als „het eerste slachtoffer van Hitler" bestempeld, maar moest zich voortaan ook als mededader beschouwen. Leidende politici als bondskanselier Franz Vranitzky erkenden voor de eerste keer openlijk dat talrijke Oostenrijkers actief betrokken waren bij de gruweldaden van het naziregime.Waldheim was kort voor zijn verkiezing tot president in 1986, internationaal in opspraak geraakt omdat hij in zijn kersverse autobiografie had gelogen over zijn tijd als verbindingsofficier van de Duitse Wehrmacht op de Balkan. Critici zoals het Joodse Wereldcongres plaatsten hem zelfs in de buurt van oorlogsmisdadigers. Waldheims uitlatingen zoals „Ik kan me aan niets herinneren" of „Ik deed slechts mijn plicht" goten alleen nog meer olie op het vuur.
De Amerikaanse autoriteiten plaatsten Waldheim op een speciale lijst, waardoor hij niet meer de Verenigde Staten binnen mocht. Ook andere belangrijke landen wezen elk officieel contact met de president af. Hij was alleen nog welkom in Vaticaanstad en de anti–Israëlische dictaturen in het Midden–Oosten.
Een groot deel van de wereld negeerde de uitkomst van een onderzoek door een internationale commissie die door de Oostenrijkse regering was ingesteld. De historici spraken Waldheim in 1988 van elke betrokkenheid bij oorlogsmisdaden vrij. Zij stelden wel dat hij van misstanden op de hoogte moet zijn geweest, en zijn autobiografie dus deels niet klopte.
Na zijn moeizaam verlopen ambtstermijn gooide Waldheim de handdoek in de ring. De politicus, die was aangetreden voor de conservatieve Volkspartei, zag af van een herverkiezing.
Toen hij op zijn tachtigste verjaardag terugblikte op de toenmalige affaire, verklaarde hij dat hij destijds zwaar was getroffen door de verwijten. „Maar nu ben ik er uiterst gelaten om. Ik heb vergeven". Waldheim betreurde het echter dat zijn critici zich nog steeds niet met hem hadden verzoend.
Zijn omstreden presidentschap stond in schril contrast met zijn functie als topman van de Verenigde Naties, die algemeen als succesvol wordt beschouwd. Hij kon in die periode (1972–1982) een beroep doen op zijn jarenlange ervaring als carrièrediplomaat.
Nadat hij in 1971 tevergeefs een poging had gedaan president van Oostenrijk te worden, besloot hij bij de Verenigde Naties te blijven. Hij was daar sinds 1970 permanent vertegenwoordiger van zijn land, wat hij ook al van 1964 tot 1968 was geweest. Hij werd in 1972 tot secretaris–generaal gekozen, en kon dat ambt twee keer vijf jaar uitoefenen.
De op 21 december 1918 in Niederösterreich geboren zoon van een leraar promoveerde in 1945 aan de universiteit van Wenen tot doctor in de rechten. Hij was betrokken bij alle belangrijke voorbereidingen voor het Oostenrijkse staatsverdrag van 1955. Het verdrag bracht Oostenrijk de onafhankelijkheid van de winnaars van de Tweede Wereldoorlog en ’eeuwigdurende’ neutraliteit. Daarna was Waldheim topdiplomaat in Frankrijk, Canada en de Verenigde Staten. Na leidende posities op het ministerie van Buitenlandse Zaken, was hij van 1968 tot 1970 de bewindsman voor Buitenlandse Zaken zelf. Hij gaf tijdens de Praagse Lente opdracht de ambassade in Praag voor Tsjechoslowaakse vluchtelingen dicht te houden, een omstreden aanwijzing waaraan de ambassadeur zich niet hield.